This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.
Items in this lesson
Woordsoorten die je moet kennen:
lidwoorden
werkwoorden
zelfstandig naamwoord
voorzetsel
bijvoeglijk naamwoord
voegwoorden
Slide 1 - Slide
Lidwoorden:
Het bepaalde lidwoord (blw): de, het
(geeft één speciaal ding aan)
Het onbepaalde lidwoord (olw): een
(kan elke willekeurig ding zijn)
ONTHOUDEN LIDWOORDEN: DE, HET en EEN!
Slide 2 - Slide
Het zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.
Zn kunnen concreet--> czn (iets wat je kunt vasthouden, bijv. een tafel) zijn of
abstract-->azn (iets wat je niet kunt vasthouden, bijv. de geest)
Ookeigennamen--> zn-e (Caro, Frankrijk, de Mont Blanc, de Amstel) zijn zn.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Het voorzetsel (vz)
Een voorzetsel is een woord dat je niet kunt veranderen. Het is dus altijd hetzelfde, of het nu voor een zelfstandignaamwoord in enkel- of in meervoud staat.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord.
Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
Voorbeelden:
de rode auto rode zegt iets over auto en is dus bn
de auto is rood rood zegt iets over auto en is dus bn
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Voegwoorden
Vaak is een samengestelde zin aan elkaar geplakt met een voegwoord.
Het staat vaak na een komma of aan het begin van een zin.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Benoem de woordsoorten: Woordsoorten zijn lastig.
'Woordsoorten' =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 11 - Quiz
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen? 'prijs' =
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw
Slide 12 - Quiz
Benoem de woordsoorten: Woordsoorten zijn lastig.
'lastig' =
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 13 - Quiz
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden
Slide 14 - Quiz
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord in deze zin? 'Judith trok een vragend gezicht.'