Les: na/naar

Les: na of naar
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Les: na of naar

Slide 1 - Slide

NA
Na betekent ‘later dan’. Met na kun je dus zeggen dat iets later gebeurt dan iets anders, of dat iets of iemand achter iets of iemand anders aan komt.

Voorbeelden:

  1. Na 17.00 uur hebt u een pasje nodig om binnen te komen.
  2. U kunt na afloop van de voorstelling napraten in ons café.
  3. De wc-deur ging pas na een kwartier weer open.

Slide 2 - Slide

NAAR (1)
Naar geeft allereerst een richting aan. In tegenstelling tot na kan naar vaak met toe gecombineerd worden: naar Alkmaar / naar Alkmaar toe.

Voorbeelden:
  1. Breng dit maar even naar de schuur.
  2. Ik ga liever naar het strand dan naar het bos.
  3. Wij komen wel naar jullie.

Slide 3 - Slide

NAAR (2)
Daarnaast heeft naar een paar minder concrete betekenissen. Vaak is het te vervangen door volgens, maar dat past niet altijd.

Voorbeelden:
  1. Heb je het een beetje naar je zin?
  2. Jullie tijdschrift is naar mijn bescheiden mening het allerbeste ter wereld.

Slide 4 - Slide

NAAR (3)
Naar komt veel voor als vast voorzetsel bij werkwoorden.

Onze katten zijn genoemd naar tekenfilmfiguren. (genoemd naar)
Wat fijn dat ze zo goed naar ons geluisterd hebben. (luisteren naar)


Vast voorzetsel: er is geen ander voorzetsel mogelijk. Welke is hieronder juist?:
Treuren om - treuren op - treuren van
Treuren om. 

Je treurt 'om' iemand, niet 'van' iemand of 'op' iemand

Slide 5 - Slide

Nu ga je zelf aan de slag met een paar oefeningen.
Oei, maar ik heb nog hulp nodig
Oke, ik kan dit
Eindelijk, dit wist ik al heel lang

Slide 6 - Poll

Breng dit pakketje maar .... het postkantoor.
A
na
B
naar

Slide 7 - Quiz

Dat valt altijd tegen .... zo’n lange vakantie.
A
na
B
naar

Slide 8 - Quiz

Ron heeft het in Spanje erg .... zijn zin.
A
na
B
naar

Slide 9 - Quiz

.... verloop van tijd werd hij wat positiever.
A
Na
B
Naar

Slide 10 - Quiz

Om daar .... binnen te komen heb je een pasje nodig
A
na
B
naar

Slide 11 - Quiz

.... afloop van de wedstrijd gaf Ronald Koeman zijn commentaar.
A
Na
B
Naar

Slide 12 - Quiz

Daarna komen wij wel .... jullie toe.
A
na
B
naar

Slide 13 - Quiz

Maandag moeten we weer .... school.
A
na
B
naar

Slide 14 - Quiz

.... werktijd ben ik alleen nog via de e-mail te bereiken.
A
Na
B
Naar

Slide 15 - Quiz


.... het sporten heb ik vaak veel dorst.
A
Na
B
Naar

Slide 16 - Quiz

Ik ga.....
de sportschool.
A
na
B
naar

Slide 17 - Quiz

Wil jij even ....
de brievenbus lopen?
A
naar
B
na

Slide 18 - Quiz

Wanneer gebruik je 'na'?

Slide 19 - Open question

Wanneer gebruik je 'naar'?

Slide 20 - Open question


.... het sporten heb ik vaak veel dorst.
A
Na
B
Naar

Slide 21 - Quiz

Ik ga ..... de markt.
A
na
B
naar

Slide 22 - Quiz

Bossis gaat fluitend ..... zijn werk in Eindhoven.
A
na
B
naar

Slide 23 - Quiz

Wat moet er op de puntjes?:

... acht uur ben ik te moe om nog huiswerk te maken.

Slide 24 - Open question

Wat moet er op de puntjes?:
..... een lange fietstocht, waren we aangekomen op onze bestemming.

Slide 25 - Open question

Wat moet er op de puntjes?:
Ik voelde me erg naar, .... wat er was gebeurd op school.

Slide 26 - Open question

Schrijf nu zelf een zin waarin je 'na' juist gebruikt.

Slide 27 - Open question

Schrijf nu een zin waarin je 'naar' juist gebruikt.

Slide 28 - Open question

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 29 - Open question

Wat voor cijfer geef je deze les?
1= moeilijk
10= makkelijk
0100

Slide 30 - Poll

Ik begrijp wanneer ik 'na' of 'naar' moet gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll