H4 Lezen - deel 2

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3I

Vandaag...
- Lezen hoofdstuk 4




Leerdoelen:
- Ik kan onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Huiswerk vrijdag 10 juni
Betoog inleveren bij opdrachten in Teams (opdracht: definitieve versie betoog)

Huiswerk donderdag 16 juni
Maken: Lezen hoofdstuk 4: 
startopdracht + opdracht 1 en 2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 3I

Vandaag...
- Lezen hoofdstuk 4




Leerdoelen:
- Ik kan onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Huiswerk vrijdag 10 juni
Betoog inleveren bij opdrachten in Teams (opdracht: definitieve versie betoog)

Huiswerk donderdag 16 juni
Maken: Lezen hoofdstuk 4: 
startopdracht + opdracht 1 en 2

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Overzicht theorie Lezen h 1 t/m 6
Dit overzicht vind je terug bij bestanden in Teams

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

TL-toets
- Herhaal de theorie van hoofdstuk 1 t/m 4

- Leer de theorie van Lezen hoofdstuk 5 en 6

- Maak Lezen hoofdstuk 5 en 6



Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen:
Je kunt na deze lessen:

  • onderscheid maken tussen standpunten, argumenten, tegenargumenten en weerleggingen.
  • een argumentatie met tegenargumenten weergeven in een schema.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige argumentatie
Standpunt
Argument

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

onderschikkende argumentatie

Slide 7 - Slide

evt laten zien of overslaan
nevenschikkende argumentatie

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

In een blokjesschema voor onderschikkende argumentatie staan de blokjes met argumenten naast elkaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Onze school is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Onze school is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Een hoofdgedachte is hetzelfde als een onderwerp
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Een overtuigende tekst wordt ook wel een betoog genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een tegenargument?
A
Een argument dat een standpunt onderuithaalt.
B
Een argument dat een ander argument onderuithaalt.

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Een weerlegging is als
A
je de argumenten voor versterkt
B
je het genoemde tegenargument ontkracht
C
als je een tegenargument geeft
D
je je standpunt duidelijk maakt

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een tegenargument en een weerlegging?
A
Een tegenargument is het ontkrachten van een standpunt; een weerlegging is het ontkrachten van een argument.
B
Een tegenargument is het ontkrachten van een argument; een weerlegging is het ontkrachten van een standpunt.

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Waar of niet waar?
Met een weerlegging ontkracht je een argument of een tegenargument.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden voor een tegenargument zijn:
A
ook, daarnaast
B
dus, vervolgens
C
echter, integendeel
D
om te

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag!
Huiswerk donderdag 16 juni

Maak van Lezen hoofdstuk 4: startopdracht, opdracht 1 en 2


Slide 21 - Slide

This item has no instructions