Tekstverbanden en signaalwoorden

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk en oorzaak-gevolg.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk en oorzaak-gevolg.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 1 - Slide

Tekstverbanden

Slide 2 - Mind map

Zinnen zonder signaalwoorden
Ze zullen hem blijven pesten ... hij uit zijn vel springt.
Ze zal het met plezier doen, ... je het beleefd en vriendelijk vraagt.
Ze zal het met plezier doen, ... je het onbeleefd en nors vraagt.
Hij zet altijd zijn pet scheef ... zijn vader dat indertijd deed.
De dokter zegt dat hij komt ... zijn wachtkamer leeg is.
Gaan ze verven ... willen ze liever behangen?

Slide 3 - Slide

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband

je te maken hebt.

Slide 5 - Slide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- chronologisch verband

- opsommend verband

- tegenstellend verband

- toelichtend verband

- voorwaardelijk verband

- oorzaak-gevolg verband

(en meer)

Slide 6 - Slide

Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend

Slide 7 - Quiz

Mevrouw Verschoor geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Chronologisch

Slide 8 - Quiz

Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.
A
Opsomming
B
Tegenstellend
C
Chronologisch

Slide 9 - Quiz

TOELICHTEND VERBAND

Een toelichtend verband geeft aan dat er extra informatie over het onderwerp volgt, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Dit verband wordt ook wel uitleggend verband genoemd.


Slide 10 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij toelichtend verband


- bijvoorbeeld - denk aan - neem (nou) - zo - zoals - ter illustratie - ter verduidelijking

- met andere woorden - voorbeeld-

namelijk - dat wil zeggen


Slide 11 - Slide

VOORBEELD

toelichtend verband

Veel frisdranken bevatten suikers die slecht zijn voor de gezondheid.
Ze kunnen bijvoorbeeld overgewicht veroorzaken.


De extra informatie die hier gegeven wordt, is dat suikers in frisdranken overgewicht kunnen veroorzaken.
De extra toelichting is de informatie over overgewicht.

Slide 12 - Slide

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaaarden iets gebeurt.


Slide 13 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaardelijk verband


- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -

onder de volgende voorwaarden

- in het geval dat - mocht ... dan -

op voorwaarde dat


Slide 14 - Slide

VOORBEELD

voorwaardelijk verband

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 15 - Slide

OORZAAK-GEVOLG VERBAND

Een oorzaak-gevolg verband geeft aan

waarom iets gebeurt en wat er gebeurt.


Slide 16 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij oorzaak-gevolg verband


- daardoor - doordat - zodat - de oorzaak hiervan is - waardoor - ten gevolge van.



Slide 17 - Slide

VOORBEELD

oorzaak-gevolg verband

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.


Oorzaak: brug open

Gevolg: Peter komt te laat


Slide 18 - Slide


Tekstverbanden
(oefenen)

Slide 19 - Slide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
voorwaardelijk verband
C
oorzaak-gevolg
D
chronologisch

Slide 20 - Quiz

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaardelijk verband
D
chronologisch

Slide 21 - Quiz

Wat is de oorzaak?
Het regende flink toen ik naar school fietste. Daardoor heb ik een natte broek.
A
Het regende flink
B
Ik heb een natte broek

Slide 22 - Quiz

Wat is de oorzaak?
Ten gevolge van een kortsluiting ontstond brand in het oude kantoorpand.
A
Er was kortsluiting.
B
Er ontstond brand in het oude kantoorpand.

Slide 23 - Quiz

Wat is de oorzaak?
Weefsel rond de ogen wordt met de jaren slapper, waardoor wallen onder je ogen duidelijk te zien zijn.

Slide 24 - Open question

Wat is het gevolg?
In Groningen zaten scheuren in de huizen, doordat er een aardbeving had plaatsgevonden.

Slide 25 - Open question

Welk signaalwoord voor oorzaak-gevolg staat in alinea 1?

Slide 26 - Open question

Welk verband herken je
in alinea 2?
A
oorzaak-gevolg
B
tijdsvolgorde
C
voorbeeld

Slide 27 - Quiz

Welk verband herken je in de laatste zin van alinea 3?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde

Slide 28 - Quiz

Zet de signaalwoorden bij het juiste tekstverband. 
Toelichtend
Opsommend
Bijvoorbeeld
Zoals
Verder
Ook
: , en
Denk aan

Slide 29 - Drag question

Lesdoelen:
- Ik weet wat een tekstverband is.
- Ik weet wat signaalwoorden zijn.
- Ik ken de volgende tekstverbanden en bijbehorende signaalwoorden: chronologisch, opsommend, tegenstellend, toelichtend, voorwaardelijk en oorzaak-gevolg.
- Ik kan signaalwoorden koppelen aan de juiste tekstverbanden.

Slide 30 - Slide

Wat snap je nog niet zo goed?

Slide 31 - Open question