M2 H5 Tekstverbanden

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOELEN

- je kunt signaalwoorden in teksten herkennen

- je kunt toelichtende, redengevende en voorwaardelijke verbanden in teksten herkennen









    



Slide 2 - Slide

TEKSTVERBANDEN

EERDER LEERDE JE


CHRONOLOGISCH VERBAND

- OPSOMMEND VERBAND

- TEGENSTELLEND VERBAND

en de signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Genoemde zaken zijn elkaars tegenovergestelde
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 4 - Quiz

Genoemde zaken worden achter elkaar opgesomd
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 5 - Quiz

Gebeurtenissen worden in een bepaalde tijdsvolgorde genoemd
A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 6 - Quiz

Daarna, vervolgens, intussen, 2017, nu, eerst, vroeger, acht uur ...
Signaalwoorden horen bij:

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 7 - Quiz

Ten eerste, ten tweede, verder, ook, ten slotte, om te beginnen, 1, 2, 3, ...
Signaalwoorden horen bij:

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 8 - Quiz

Maar, hoewel, echter, toch, aan de ene kant, aan de andere kant, tegenover, ...
Signaalwoorden horen bij:

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 9 - Quiz

We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 10 - Quiz

We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 11 - Quiz

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

A
chronologisch verband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 12 - Quiz

TEKSTVERBANDEN

VANDAAG LEER JE:


- TOELICHTEND VERBAND

VOORWAARDELIJK VERBAND

REDENGEVEND VERBAND

en de signaalwoorden

Slide 13 - Slide

TEKSTVERBANDEN

In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen.

Die samenhang heet VERBAND IN EEN TEKST.

Door te letten op tekstverbanden begrijp je een tekst beter.


Slide 14 - Slide

SIGNAALWOORDEN

Signaalwoorden verbinden woorden, zinnen, en alinea's.

Ze geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen.

Slide 15 - Slide

SOORTEN TEKSTVERBANDEN

- chronologisch verband

- opsommend verband

- tegenstellend verband

- toelichtend verband

- voorwaardelijk verband

- redengevend verband

(en meer)

Slide 16 - Slide

TOELICHTEND VERBAND

Een toelichtend verband geeft aan dat er extra informatie over het onderwerp volgt, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Dit verband wordt ook wel uitleggend verband genoemd.


Slide 17 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij toelichtend verband


- bijvoorbeeld - denk aan - neem (nou) - zo - zoals - ter illustratie - ter verduidelijking

- met andere woorden - voorbeeld-

namelijk - dat wil zeggen


Slide 18 - Slide

VOORBEELD

toelichtend verband

Veel frisdranken bevatten suikers die slecht zijn voor de gezondheid.
Ze kunnen bijvoorbeeld overgewicht veroorzaken.


De extra informatie die hier gegeven wordt, is dat suikers in frisdranken overgewicht kunnen veroorzaken.
De extra toelichting is de informatie over overgewicht.

Slide 19 - Slide

VOORWAARDELIJK VERBAND

Een voorwaardelijk verband geeft aan

onder welke voorwaaarden iets gebeurt.


Slide 20 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij voorwaardelijk verband


- als (dan) - indien - tenzij - mits - wanneer -

onder de volgende voorwaarden

- in het geval dat - mocht ... dan -

op voorwaarde dat


Slide 21 - Slide

VOORBEELD

voorwaardelijk verband

Als ik vandaag mijn kamer opruim,

(dan) mag ik morgen mee naar de Efteling.


Om mee te mogen naar de Efteling, moet ik mijn kamer opruimen.

Voorwaarde = kamer opruimen

Slide 22 - Slide

REDENGEVEND VERBAND

Een redengevend verband geeft aan

waarom iemand iets doet of vindt.


Slide 23 - Slide

SIGNAALWOORDEN

bij redengevend verband


- want - omdat - daarom - dus -

de reden hiervoor is - het argument is



Slide 24 - Slide

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 25 - Slide

De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 26 - Quiz

Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 27 - Quiz

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 28 - Quiz

GELEERD?

- je kunt signaalwoorden in teksten herkennen

- je kunt toelichtende, redengevende en voorwaardelijke verbanden in teksten herkennen









    



Slide 29 - Slide

Wat wist je al?

Slide 30 - Open question

Is er iets wat je nog niet zo goed snapt?
Zo ja, schrijf dit op.

Slide 31 - Open question

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 32 - Slide