This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Vraag & aanbod
Herhaling module 2
Slide 1 - Slide
Formules
Totale omzet of opbrengst => TO=pxq
kostprijs=qTK
TW=TO−TK
winstmarge=qTW
Slide 2 - Slide
Om de totale winst (TW) te berekenen doe je het volgende:
A
TO - TK
B
TK - TO
C
TO = TK
D
TO / TK
Slide 3 - Quiz
Break even afzet
De afzet waarbij je quitte speelt
De opbrengsten zijn gelijk aan de kosten
De winst is € 0
Slide 4 - Slide
Break even afzet en omzet
Verkoopprijs = €250
Variabele kosten p.p = €50
Constante kosten € 7000
Bereken de break-even afzet
en break even omzet
Slide 5 - Slide
Break even afzet
Verkoopprijs = €250
Variabele kosten p.p = €50
Constante kosten € 7000
Bereken de break-even afzet:
Constante kosten
(prijs - variabele kosten per stuk)
€ 7.000
(250 - 50) = 35 stuks
Slide 6 - Slide
Break even omzet
Bereken de break-even afzet:
35 stuks X € 250 = € 8.750
Slide 7 - Slide
TK = qˆ2 + 500. De gemiddelde totale kosten bij 10 stuks zijn:
A
€10
B
€50
C
€60
D
€600
Slide 8 - Quiz
TK = 5qˆ2+500. De gemiddelde variabele kosten bij 20 stuks zijn:
A
€25
B
€100
C
€125
D
€400
Slide 9 - Quiz
TK = 0.5qˆ2+500. Bij 50 stuks zijn de vaste kosten per product.
A
€10
B
€25
C
€500
D
€1.250
Slide 10 - Quiz
Maximale winst wordt behaald bij:
A
50 stuks
B
100 stuks
C
200 stuks
D
150 stuks
Slide 11 - Quiz
Welk oppervlak geeft maximale winst weer?
A
A + B
B
A + B + C
C
B + C
D
C
Slide 12 - Quiz
Een ondernemer heeft te maken met een gegeven prijs. Als MO>MK zal bij uitbreiding van de productie met een eenheid
A
De winst dalen.
B
De omzet stijgen en de winst dalen.
C
De omzet stijgen en de winst stijgen
D
De omzet stijgen en de prijs stijgen
Slide 13 - Quiz
Voor een ondernemer geldt het volgende : p=110 TVK=10q TCK=1.000 De productiecapaciteit bedraagt 100 stuks. Als deze ondernemer streeft naar maximale winst, dan geldt
A
GTK= 10
omzet= €11.000
winst= €10.000
B
GTK =20
omzet = €11.000
winst = €9.000
C
GTK = 20
omzet=€10.000
winst=€10.000
D
GTK=20
omzet=€11.000
winst=€10.000
Slide 14 - Quiz
maximale omzet als:
A
MO=0
B
MO=MK
C
GO=GTK
D
MK=GTK
Slide 15 - Quiz
De prijselasticiteit van het aanbod (Ea)
Wat gebeurt er met het aanbod als de prijs van het product verandert?
Formule: gevolg gedeeld door oorzaak. Dus: Ea= de procentuele verandering van het aanbod gedeeld door de procentuele verandering van de prijs
Het verband tussen de prijs van een product en de aangeboden hoeveelheid is positief. Immers: als de prijs stijgt wil het bedrijf meer aanbieden
Ea kan elastisch (Ea > 1) of inelastisch (Ea < 1) zijn.
Slide 16 - Slide
Behalve de prijs zijn ook andere factoren van invloed op het aanbod. Bijvoorbeeld:
hogere of lagere loonkosten
hogere of lagere inkoopkosten
Als de prijs verandert verschuift de aanbodlijn niet. Als een andere factor verandert verschuift de aanbodlijn wel.
Slide 17 - Slide
Verschuiving aanbodlijn
Bij elke prijs is er hier meer aanbod. Dat kan komen doordat er meer aanbieders zijn gekomen of doordat de bestaande aanbieders bij elke prijs meer zijn gaan aanbieden (doordat de kostpijs is gedaald)
De aanbodlijn was niet verschoven als de prijs van het product gestegen of gedaald was!
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
samengevat 1 van 3
Als de prijs verandert, en verder blijft alles hetzelfde, dan verschuif je langs de vraaglijn.
Bij een verschuiving van de vraaglijn, verandert de vraag bij dezelfde prijs.
Prijselasticiteit zegt iets over de mate waarin de vraag verandert bij een verandering van de prijs. (ceteris-paribusvoorwaarde!)
Slide 20 - Slide
Hoe sterk reageert de vraag
elastische vraag
Ev groter dan 1 of kleiner dan -1. %ΔQv>%ΔP
inelastische vraag
De Ev ligt tussen de -1 of de 1.
%ΔQv<%ΔP
volkomen inelastische vraag
De Ev = 0. De vraag verandert niet bij een prijswijziging.
Slide 21 - Slide
inelastische vraag en omzet
Ev = -0,5=> inelastisch.
De vraag zal relatief minder hard stijgen dan de prijs daalt. Totale omzet zal dalen.
Ev > 1, elastische vraag, omzet stijgt bij prijsdaling
Ev = 0, volkomen inelastisch, omzet blijft gelijk bij prijsdaling
0 > Ev >1, inelastische vraag, omzet daalt bij prijsdaling
en omgekeerd bij prijsstijging
Primaire goederen: inelastische vraag
Luxe goederen: elastische vraag
Slide 23 - Slide
Complementair en substitutie
De kruiselingse prijselasticiteit van complementaire goederen is negatief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar suiker en melk dalen.
De kruiselingse prijselasticiteit van substitutiegoederen is positief. Als de prijs van koffie duurder wordt, zal de vraag naar thee stijgen.
Slide 24 - Slide
Wat is Ev als P wijzigt van 2 euro naar 1,80 euro. Qv = -1,5P + 15
A
-0,30
B
-0,25
C
-0,20
D
-0,15
Slide 25 - Quiz
uitwerking
Bij P = 2 geldt dat Qv = 12 (zie vorige vraag).
Als P wordt verlaagd naar 1,80 geldt: -1,5 x 1,80 + 15 = 12,3
Prijsdaling: (1,80 - 2)/2 * 100% = -10%
Afzetstijging: (12,3 - 12)/12 * 100% = +2,5%
Ev = 2,5/-10 =-0,25
Slide 26 - Slide
Is de vraag elastisch of inelastisch? Komt dit doordat suiker een primair of een luxe goed is?
A
inelastisch, primair
B
elastisch, primair
C
inelastisch, luxe
D
elastisch, luxe
Slide 27 - Quiz
Bij P = 5 wordt er 600 kilo aardbeien verkocht. P stijgt naar 5,5. Ev = -3.
Hoeveel kilo aardbeien worden er verkocht?
A
520 kilo
B
430 kilo
C
420 kilo
D
410 kilo
Slide 28 - Quiz
uitwerking
P stijgt van 5 naar 5,5 euro.
Wijziging P = (5,5 - 5)/5 * 100% = +10%
Ev = -3
Dus
-3 = X/10% dus X = -3 x 10% = -30%
Dus er gaat 30% van de 600 kilo aardbeien af. Dus 0,7 * 600
oftewel Q = 420 kilo.
Slide 29 - Slide
Markt in evenwicht
Consumentensurplus
Producentensurplus
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Slide 32 - Slide
Welke kleur heeft consumenten surplus?
A
Groen
B
Blauw
C
Rood
D
Geel
Slide 33 - Quiz
Hoe groot is het producenten surplus?
A
64
B
14
C
16
D
112
Slide 34 - Quiz
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Slide 37 - Slide
Wat bepaalt de evenwichtsprijs?
A
Dit is afhankelijk van de inflatie
B
Dit wordt door de overheid bepaald
C
Vraag en Aanbod
Slide 38 - Quiz
Qa = 1,5P – 7 Qv = -P + 18 Bereken de evenwichtsprijs en -hoeveelheid