Bas 4 Stambomen

3.4 Stambomen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.4 Stambomen

Slide 1 - Slide

Planning
Herhaling basisstof 3.2 en 3.3 (10 min)
Uitleg stambomen (10 min)
Aantekening
Opdrachten

Slide 2 - Slide

Welke van de twee kan je in je leven veranderen?
A
Genotype
B
Fenotype

Slide 3 - Quiz

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 4 - Quiz

Welk eigenschap heeft te maken met het fenotype?
A
Blond geverfd haar
B
Kort geknipt haar
C
Rossig haar
D
Zowel A, B als C

Slide 5 - Quiz

Bij een runderen is het roodharige allel ressesief en het zwartharige allel dominant.
Wat is het genotype van een roodharige koe?
A
AA
B
Aa
C
aa
D
AA of Aa

Slide 6 - Quiz

Wat is het fenotype?
A
De erfelijke informatie op je chromosomen
B
Hoe je eruit ziet

Slide 7 - Quiz

Wat is het genotype?
A
Alle eigenschappen die je hebt
B
Je persoonlijkheid
C
Alle erfelijke eigenschappen
D
Je uiterlijk

Slide 8 - Quiz

Is het genotype van de larve hetzelfde als het genotype van het volwassen dier?
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 10 - Quiz

Wat is het symbool voor heterozygoot?
A
AA
B
aa
C
Aa
D
aA

Slide 11 - Quiz

Homozygoot of heterozygoot?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 12 - Quiz

Wat is homozygoot dominant?
A
Aa
B
aa
C
AA
D
Aa

Slide 13 - Quiz

Wat is het symbool voor intermediair?
A
ArAr
B
ARAR
C
AraR
D
ARar

Slide 14 - Quiz

Leerdoel
Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief.

Slide 15 - Slide

stamboom
schema waaruit je kunt afleiden welke genotypen individuen hebben, welk gen dominant is en welk gen recessief.
vrouw: rondje
man: vierkantje

Slide 16 - Slide

Bepalen genotypen
Het bepalen van het genotypen in een gezin gebeurt via de volgende stappen:
Stap 1: Stel vast welk fenotype elk gezinslid heeft.
Stap 2: Stel het genotype vast van een kind met het afwijkende fenotype. 
Stap 3: Schrijf bij de stambomen wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.
Stap 4: Zet bij zoveel mogelijk gezinsleden het genotype.

Slide 17 - Slide

Stap 1: Stel vast welk fenotype elk gezinslid heeft.
- Ouders hebben zwart haar
- Twee kinderen hebben zwart haar
- Eén dochter heeft blond haar

Slide 18 - Slide

Stap 2: Stel het genotype vast van een kind met het afwijkende fenotype. 
- Zoek ouders met eenzelfde eigenschap die kinderen krijgen met de andere eigenschap.
- De ouders hebben dan de dominante eigenschap
- Dat kind heeft de recessieve eigenschap
       (dus genotype: aa)

Dominant gen: A (zwart haar)
Recessief gen: a (blond haar)

Slide 19 - Slide

Stap 3: Schrijf bij de stambomen wat je nu weet over het genotype van de andere gezinsleden.
- Gezinsleden met een dominant fenotype hebben tenminste één dominant gen 
- Noteer bij alle gezinsleden met
zwart haar een A 

Slide 20 - Slide

Stap 4: Zet bij zoveel mogelijk gezinsleden het genotype.
- Beide ouders hebben een recessief gen voor blond haar doorgegeven. Zij moeten dus heterozygoot (Aa) zijn.
- Je kan niet vaststellen wat het tweede gen in het genotype van de broer en zus met zwart haar zijn. 
(Of heterozygoot (Aa) of homozygoot dominant (AA)

Slide 21 - Slide

Dus... Aantekening 3.4
Via stambomen kun je afleiden welke genotypen ouders (P) of nakomelingen hebben.
Kinderen wordt geschreven als: F1  / Kinderen van kinderen als: F2
In een stamboom is een rondje een vrouw, een vierkantje een man. 
Bepalen van stambomen gaat in 4 stappen: 
Stap 1: Welk fenotype heeft elk gezinslid.
Stap 2: Welk genotype heeft een kind met het afwijkende fenotype.
Stap 3: Aanvullen stamboom met overige bekende informatie. 
Stap 4: Schrijf het er zoveel mogelijk bij. 

Slide 22 - Slide

Opdrachten/huiswerk
3.4 Lees in je boek bladzijde 188 t/m 189
Maak digitaal opdracht 1 t/m 5 

Slide 23 - Slide