H6 §1b Produceren maar!

1 / 41
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Rekenvraag:
Een Samsung tv kost bij Coolblue € 1698.
Dezelfde tv kost bij de Mediamarkt € 1721.
Hoeveel % is de tv bij de Mediamarkt duurder dan bij Coolblue?

Slide 2 - Open question


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 3 - Slide

H6 §1b Produceren maar!

Slide 4 - Slide


Deze les:
  • Terugblik
  • Huiswerk bespreken
  • Instructie
  • Opdrachten maken samen en zelfstandig
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 5 - Slide


Terugblik:
De vorige les hebben we het gehad over:
  • werkloosheid

Slide 6 - Slide

Om welke productiefactor gaat het:

Docent die lesgeeft op een havo
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap

Slide 7 - Quiz

Om welke productiefactor gaat het:

Zonne-energie dat gebruikt wordt om de machines te laten draaien.
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap

Slide 8 - Quiz

Om welke productiefactor gaat het:

Een ondernemer die probeert meer winst te maken door een goedkopere manier van produceren te vinden.
A
Natuur
B
Arbeid
C
Kapitaal
D
Ondernemerschap

Slide 9 - Quiz

Huiswerk
Zijn er nog vragen over het huiswerk?

 4 t/m 6 
(161 - 162)

Slide 10 - Slide


Lesdoel:
Ik weet:
  • wat arbeidsintensief en kapitaalintensief betekent
  • wat afschrijvingen zijn 
  • hoe je de afschrijving berekent

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Wie produceren er?
Alle bedrijven die aan een product meewerken, vormen samen een bedrijfskolom.

Elk bedrijf bewerkt het product en voegt er zo waarde aan toe.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Opdracht 7 (162)
Tussen de bedrijven staat de prijs waarvoor 
het ene bedrijf iets aan het volgende bedrijf 
verkoopt. 
De verkoopprijs aan de consument is € 1.290.

Bereken hoeveel waarde de scooterfabriek 
toevoegt.

Slide 15 - Slide

Opdracht 7 (162)
Tussen de bedrijven staat de prijs waarvoor 
het ene bedrijf iets aan het volgende bedrijf 
verkoopt. 
De verkoopprijs aan de consument is € 1.290.

Bereken hoeveel waarde de scooterwinkel 
toevoegt.

Slide 16 - Slide

Arbeids- en kapitaalintensief
 
  • Vroeger maakten bedrijven veel met de hand. 
  • Zulke productie is arbeidsintensief. 
  • Er wordt dan naar verhouding meer met mensen dan met machines geproduceerd. 
  • Arbeidsintensieve productie zie je nu veel in de dienstverlening, zoals in de zorg en het onderwijs.


Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Arbeids- en kapitaalintensief
 
  • Als de productie kapitaalintensief is, worden in verhouding meer kapitaalgoederen (machines enzo) gebruikt. 
  • Door technologische ontwikkelingen zijn er steeds betere machines en apparaten (denk aan robots). 
  • Bedrijven kunnen hiermee beter, sneller en goedkoper produceren.


Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Maak opdracht:
8 en 9
(162)

timer
10:00

Slide 21 - Slide

Afschrijving = waardevermindering

 
Een kapitaalgoed wordt elk jaar minder waard. Die waardevermindering noem je afschrijving.

  • De afschrijving laat zien hoe de aanschafkosten van bijvoorbeeld een machine worden verdeeld over de gebruiksduur.
  • De restwaarde is het bedrag dat je er later bij inruil of verkoop nog voor terugkrijgt.






Slide 22 - Slide

Afschrijving berekenen
Afschrijving per jaar = 
(aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren

Voorbeeld:
Om pakketten te bezorgen koop je een bestelbus van € 17.800. 
De bus ga je vijf jaar gebruiken. 
Bij inruil kun je nog € 3.500 voor de bestelbus terugkrijgen.
De bestelbus daalt in totaal € 17.800 – € 3.500 = € 14.300 in waarde.

De afschrijving per jaar is € 14.300 ÷ 5 = € 2.860.

Slide 23 - Slide

Een supermarkt koopt een nieuw kassasysteem voor € 14.500
Het bedrijf verwacht het systeem over 6 jaar nog te kunnen verkopen voor € 2.200.

De supermarkt investeert voor:
A
€ 14.500
B
€ 2.200
C
€ 12.300

Slide 24 - Quiz

Een supermarkt koopt een nieuw kassasysteem voor € 14.500
Het bedrijf verwacht het systeem over 6 jaar nog te kunnen verkopen voor € 2.200.

De restwaarde van het kassasysteem is:
A
€ 14.500
B
€ 2.200
C
€ 12.300

Slide 25 - Quiz

Een supermarkt koopt een nieuw kassasysteem voor € 14.500
Het bedrijf verwacht het systeem over 6 jaar nog te kunnen verkopen
voor € 2.200.
Bereken de jaarlijkse afschrijving:
Afschrijving per jaar = (aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren

Slide 26 - Open question

Maak opdracht:
10, 11 & 12
(163)

timer
10:00

Slide 27 - Slide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 28 - Slide

Huiswerk:

Maak opdracht 
10, 11 & 12
(163)

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Samengevat
Voor productie heb je vier productiefactoren nodig. Dit zijn ..1..., ..2...., ...3...en ...4.... 
Als er bij productie veel met de hand wordt gedaan, is dit ....5..... Productie waarbij veel machines worden gebruikt, noem je ...6.... 
Het gebruik van steeds meer machines en computers is het gevolg van ....7.... 
Als bedrijven nieuwe kapitaalgoederen kopen, heet dat ...8..... Het bedrag waarvoor je aan het einde van de gebruiksperiode een kapitaalgoed kan verkopen, is de ....9..... 
De jaarlijkse waardevermindering is de .....10... Die berekenen je zo:
(aanschafprijs – restwaarde) ÷ aantal gebruiksjaren.
Tijdens de productie voegen verschillende bedrijven iets aan een product toe. Dat heet de ....11.... Deze bedrijven samen vormen de .....12......

Slide 31 - Slide

Antwoorden
  1. natuur
  2. arbeid
  3. kapitaal 
  4. ondernemerschap
  5. arbeidsintensief 
  6. kapitaalintensief
  7. technologische ontwikkeling
  8. investeren
  9. restwaarde
  10. afschrijving
  11. toegevoegde waarde
  12. bedrijfskolom

Slide 32 - Slide



Automatisering is...
A
machines nemen het werk van mensen over
B
computers en computerprogramma's sturen de productie aan

Slide 33 - Quiz

Dit is:

A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 34 - Quiz

Dit is:

A
automatiseren
B
mechaniseren

Slide 35 - Quiz

Toegevoegde waarde


 
De extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt.

Voordat een product in de winkel te koop is, hebben verschillende bedrijven hieraan meegewerkt.
De bedrijven die na elkaar aan het product meewerken, vormen samen de bedrijfskolom.

Aan het begin van de bedrijfskolom staat het bedrijf dat de grondstof uit de natuur haalt. Aan het eind van de bedrijfskolom staat de winkel of het bedrijf dat het product aan de consument verkoopt. Elk bedrijf in de bedrijfskolom maakt het product steeds meer geschikt voor gebruik door de consument. Hierdoor neemt de waarde van het product steeds meer toe. Het krijgt toegevoegde waarde.







Slide 36 - Slide

Toegevoegde waarde:

Slide 37 - Slide

Bedrijfskolom



 
Een getekende bedrijfskolom is 
een vereenvoudigde weergave van de
werkelijkheid. 
De verschillende toeleveringsbedrijven 
worden bijvoorbeeld als één blok voorgesteld.








Slide 38 - Slide

Bekijk de bedrijfskolom van scooters.
Je ziet steeds de verkoopprijs staan die het volgende
bedrijf moet betalen.
De verkoopprijs voor de consument is € 1.290
Wat doet de scooterfabrikant om waarde toe te voegen?

Slide 39 - Open question

Bekijk de bedrijfskolom van scooters.
Je ziet steeds de verkoopprijs staan die het volgende
bedrijf moet betalen.
De verkoopprijs voor de consument is € 1.290
Bij welke leveranciers koopt de scooterfabrikant nog meer?

Slide 40 - Open question

Bekijk de bedrijfskolom van scooters.
Je ziet steeds de verkoopprijs staan die het volgende
bedrijf moet betalen.
De verkoopprijs voor de consument is € 1.290
Bedenk twee manieren hoe de scooterwinkel waarde toevoegt

Slide 41 - Open question