Engelse werkwoorden vervoegen

2.4 en 2.5 Werkwoordspelling
Maandag 30-01-2023
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

2.4 en 2.5 Werkwoordspelling
Maandag 30-01-2023

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling
  • Programma: 
Herhalen regels werkwoordspelling en Engelse leenwerkwoorden vervoegen.

  • Doel: 
Je kent de regels om een werkwoord te vervoegen en kunt dit toepassen bij Nederlandse en Engelse werkwoorden.


Slide 2 - Slide

Regels ptt (tegenwoordige tijd)
Ik / jij achter de pv        -> ik vorm

Ander enkelvoud (hij/zij/jij/Mark) -> ik vorm + t

Meervoud (wij/jullie/ de meisjes) -> infinitief

Slide 3 - Slide

Noteer de juiste vorm.
Het vliegtuig ….(landen) vanmiddag.

Slide 4 - Open question

Noteer de juiste vorm.
(worden) ….. jij morgen 14 jaar?

Slide 5 - Open question

Leg uit wat een sterk werkwoord is.

Slide 6 - Open question

Regels pvt (verleden tijd)
zwakke werkwoorden

't kfschp x
hele werkwoord - en
laatste letter bekijken
in 't kfschpx -> ik vorm + te(n)
niet in 't kfschpx -> ik vorm + de(n)


Slide 7 - Slide

Welke Engelse werkwoorden
gebruik jij ?

Slide 8 - Mind map

Werkwoorden uit het Engels.
In het Nederlands gebruik je soms werkwoorden die uit het Engels komen.
Die werkwoorden hebben een Nederlandse vorm gekregen :  stressen, joggen, downloaden

Nederlandse uitspraak dan gaat er een medeklinker af. 
stressen-  ik stres, hij strest

Slide 9 - Slide

Wat is de ik vorm van joggen?
A
ik jog
B
ik jogg

Slide 10 - Quiz

Wat is de verleden tijd van joggen
A
ik jogde
B
ik joggde
C
ik jogte
D
ik joggte

Slide 11 - Quiz

Uitzondering
Engelse uitspraak;
Dan blijft de extra p staan-> ik app, hij appt, ik appte
ik stres, hij strest, ik streste 

Klinkt de Nederlandse uitspraak niet, dan een e toevoegen
racen -> ik rac klinkt niet
ik race, hij racet, ik racete

Slide 12 - Slide

Wat is de hij-vorm tegenwoordige tijd
van saven

Slide 13 - Open question

Gister (saven)ik mijn document.
A
saved
B
savede
C
savete
D
saveden

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
2.4 Engelse werkwoorden opdracht 1,2 en 3.
Klaar? 
Bespreken met een klasgenoot.
10 minuten. 
timer
10:00

Slide 15 - Slide

Aan de slag
2.5 Alles door elkaar opdracht 1 en 2.
Klaar?
Bespreken met een klasgenoot.
10 minuten.
timer
10:00

Slide 16 - Slide

QUIZ!!!!!!!

Slide 17 - Slide

Hoe bepaal je de vt van zwakke werkwoorden
't kfschp x?

Slide 18 - Open question

1. Mijn vader (downloaden) elke dag wel een paar nieuwe liedjes.
A
download
B
downloat
C
downloadt

Slide 19 - Quiz

2. (Saven) hij je werkstuk op de harde schijf?
A
save
B
saved
C
savet

Slide 20 - Quiz

3. Pim (crossen) met zijn mountainbike gewoon over het ijs heen!
A
croste
B
crosste
C
crosde

Slide 21 - Quiz

4. Bas en Gijs (skaten) gister met zijn tweeën door de straten van Emmen.
A
skaten
B
skateten
C
skateden

Slide 22 - Quiz

5. Jouw vriendin heeft op dat feestje met Stan (flirten).
A
geflirt
B
geflird
C
geflirtt
D
geflirrd

Slide 23 - Quiz

6. Tijdens de schoolreis naar Brussel hebben we (raften) over een wilde rivier.
A
gerafft
B
geraffed
C
geraft
D
gerafd

Slide 24 - Quiz

Wat weet jij nu over het onderwerp?

Slide 25 - Mind map

Slide 26 - Slide