Duitsland Quiz

Deutschland Quiz
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deutschland Quiz

Slide 1 - Slide

Van boven naar beneden is de Duitse vlag:

A
Zwart – goud - rood
B
Zwart – rood - goud
C
Goud – rood - zwart
D
Rood – zwart - goud

Slide 2 - Quiz


Wat is de hoofdstad van Duitsland?

A
Bonn
B
Hamburg
C
Berlin
D
München

Slide 3 - Quiz

Je antwoord op de vraag: Heb je broers/zussen?
A
Er hat braune Augen.
B
Mein Bruder ist 14 Jahre alt.
C
Sie hat blonde Haare.
D
Ich habe zwei Brüder.

Slide 4 - Quiz

Met welke munt betaalde men vroeger in Duitsland (voor de euro dus)?
A
Mark
B
Frank
C
Pond
D
Schilling

Slide 5 - Quiz

Noem zo veel mogelijk automerken.

Slide 6 - Open question


Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?
A
Acht
B
Neun
C
Zehn
D
Sieben

Slide 7 - Quiz

Hoe noem je een mobieltje in het Duits?
A
Das Telefon
B
Das Ding
C
Die Mobil
D
Das Handy

Slide 8 - Quiz


Wat zou een goed antwoord zijn op de vraag:
Was möchtest du später werden?
A
Ich möchte später nach Hause kommen
B
Ich denke Arzt
C
Ich glaube ich werde krank.

Slide 9 - Quiz

Schrijf de kleur op in het Duits

Slide 10 - Open question

Schrijf de kleur op in het Duits

Slide 11 - Open question

Schrijf de kleur op in het Duits

Slide 12 - Open question


Der Tag vor dem Sonntag heißt....?
A
Montag
B
Mittwoch
C
Samstag
D
Freitag

Slide 13 - Quiz


Vertaal: Guten Appetit!
A
Eet smakelijk!
B
Goeden dag!
C
een goede mop
D
wat appart!

Slide 14 - Quiz


Waar heeft Arjan Robben gespeeld?
A
FC Kaiserlautern
B
HSV Hamburg
C
Schalke 04
D
Bayern München

Slide 15 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 16 - Drag question

Kartoffelsalat
Flammkuchen
Maultaschen
Apfelstrudel
Lebkuchen
Knödel
Kaiserschmarren
Bratwurst

Slide 17 - Drag question

Oktoberfest is ………..
A
een soort Koniginnedag in heel Duitsland
B
een groot volksfeest in München.
C
een bekende carnavalsoptocht in Keulen
D
een schoolfeest

Slide 18 - Quiz

Hoe heet de snelweg in het Duits?
A
Autobahn
B
Schnellweg
C
Fahrbahn

Slide 19 - Quiz

Wat is dit in het Duits

Slide 20 - Open question

Wat is dit in het Duits

Slide 21 - Open question

Wat is dit in het Duits

Slide 22 - Open question

Wat is dit in het Duits

Slide 23 - Open question

die Konditorei
Metzger/Fleischerei
das Kaufhaus
die Drogerie
die Bäckerei
das Gemüse geschäft
der Supermarkt
das Kleidungs geschäft
die Eisdiele
de drogist
de supermarkt
de banketbakker
de ijssalon
de kledingwinkel
de slager
het warenhuis
de bakkerij
de groentewinkel

Slide 24 - Drag question

.... heißt du?
..... Telefonnummer hast du?
.... bleibst du nicht?
....ist er gekommen?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Welche

Wie

Wann

Slide 25 - Drag question

Wat is NIET typisch Duits?
A
poffertjes
B
bier
C
braadworst
D
bretzel

Slide 26 - Quiz

.................. is bij uitstek de populairste sport in Duitsland.
A
Voetbal
B
Zwemmen
C
Golf
D
Autorace

Slide 27 - Quiz


Hoeveel inwoners heeft Duitsland ongeveer?
A
77 miljoen
B
82 miljoen
C
91 miljoen
D
103 miljoen

Slide 28 - Quiz

Welk gebouw zie je hier?
A
der Fernsehturm
B
das Brandenburger Tor
C
der Bundestag
D
der Berliner Dom

Slide 29 - Quiz

Wat is het hoogste cijfer dat je in Duitsland op school kunt halen?
A
6
B
1
C
10
D
5

Slide 30 - Quiz

'bellen' betekent in het Duits ...........
A
blaffen
B
telefoneren
C
schreeuwen
D
huilen

Slide 31 - Quiz

De meest voorkomende Duitse achternaam is .................
A
Jansen
B
Meier
C
Schmidt
D
Müller

Slide 32 - Quiz

Wat krijg je als je in Duitsland een Frikadelle bestelt?
A
een braadworst met saus
B
een soort gehaktbal
C
een broodje kroket
D
een frikandel met mayo curry en uitjes

Slide 33 - Quiz