B1 H3 Taalverzorging lidwoord & zelfstandig naamwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 1

Lidwoorden

de - het - een

Lidwoorden horen ALTIJD bij een zelfstandig naamwoord

Soms staat er een woord tussen het lidwoord en het zelfstandige naamwoord

Zelfstandige naamwoorden

Mensen - dieren - dingen - planten - namen

Je kunt er een lidwoord voor zetten

je kunt er enkelvoud/meervoud van maken

Je kunt er een verkleinwoord van maken

Voor het jubileumfeest nodigen we driehonderd mensen uit.


Hoe veel lidwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Voor het jubileumfeest nodigen we driehonderd mensen uit.

Voor het jubileumfeest nodigen we driehonderd mensen uit.


Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Voor het jubileumfeest nodigen we driehonderd mensen uit.

Na een halve dag is de batterij van mijn mobieltje al leeg.


Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Na een halve dag is de batterij van mijn mobieltje al leeg

Na een halve dag is de batterij van mijn mobieltje al leeg.


Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Na een halve dag is de batterij van mijn mobieltje al leeg

De kat van de buren ging er met een jong eendje vandoor.


Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De kat van de buren ging er met een jong eendje vandoor.

De kat van de buren ging er met een jong eendje vandoor.


Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

De kat van de buren ging er met een jong eendje vandoor.

Luc heeft op de markt een broodje gekocht voor twee euro.


Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Luc heeft op de markt een broodje gekocht voor twee euro.

Luc heeft op de markt een broodje gekocht voor twee euro.


Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Luc heeft op de markt een broodje gekocht voor twee euro.

Sanne gooide het klokhuis van haar appel in de bosjes.


Hoeveel lidwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Sanne gooide het klokhuis van haar appel in de bosjes.

Sanne gooide het klokhuis van haar appel in de bosjes.


Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Sanne gooide het klokhuis van haar appel in de bosjes.