Een
voorzetsel (vz) staat nooit alleen: het hoort bij één of meer woorden.
Ik ga naar huis. Thuis zit ik op mijn kamer. Ik lees in mijn boek.
Hoe kan je een voorzetsel vinden?
Je kan het voor de kast/kooi of de vakantie zetten.
op de kast, onder de kooi, bij de kooi, van de kast
in de vakantie, na de vakantie, tijdens de vakantie