week 25

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Marzo 13 , 2025
Profesor Gómez
1 / 25
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de Español!
Marzo 13 , 2025
Profesor Gómez

Slide 1 - Slide

PLENDA
1. Marzo 14: SO Capítulo 3
Bron D: De plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Bron E: Frases clave
Het werkwoord TENER y LLEVAR
Bron G: Werkwoorden met klinkerwisseling van o/u naar ue
Vocabulario 3.4 (sp-nl)

Slide 2 - Slide

OBJETIVOS DOELEN
1. Ik ken de vervoeging van werkwoorden met klinkerwisseling van o naar ue
2. Ik ken woorden om iemands uiterlijk te beschrijven.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamworden
a. poco                     Yo tengo............. amigos...................
b. rubio                       Yo tengo el................... pelo.................
   c. azul                                  Ella lleva ................... vestido......................
d. demasiado                 Yo no tengo .....................tiempo...............
e. alto                            Ella es una .................chica.....................
f. caro     Nosotros tenemos unos ..............zapatos............

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

El adjetivo: bijvoeglijke naamwoorden
                     Wat is een bijvoeglijke naamwoord?
Zegt iets over het zelfstandig naamwoord.
Past zich altijd aan, aan het zelfstandig naamwoord
     mannelijk/vrouwelijk + enkelvoud/meervoud

                                                 De plaats:
                           Bijna altijd achter het zelfst. nw
                           De mooie jurk   -   El vestido bonito
                           Het blauwe huis   -   la casa azul
 

Slide 7 - Slide

Terugblik: Bijvoeg. naamwoord

Slide 8 - Slide

Kleding: werkwoord llevar + kledingstuk
ik draag
llevo
jij draagt
llevas
hij/zij draagt
lleva
wij dragen
llevamos
julllie dragen
lleváis
zij dragen
llevan
een t-shirt
una camiseta
een overhemd
una camisa
een broek
unos pantalones
een spijkerbroek
unos vaqueros
een jas
una chaqueta
een trui
un jersey
een blouse
una blusa
blanco/a (+s)
negro/a (+s)
gris (+es)
rojo/a (+s)
verde (+s)
azul (+es)
amarillo/a (+s)
lila (+s)
rosa (+s)
naranja (+s)
marrón (+es)

Slide 9 - Slide

¿Qué llevas hoy? 
                                                       llevar - dragen/aanhebben (kleding)


yo
llevo
llevas
él/ella
lleva
nosotros
llevamos
vosotros
lleváis
ellos/ ellas
llevan

Slide 10 - Slide

kleding: werkwoord llevar + kledingstuk
ik draag
llevo
jij draagt
llevas
hij/zij draagt
lleva
wij dragen
llevamos
julllie dragen
lleváis
zij dragen
llevan
een t-shirt
una camiseta
een overhemd
una camisa
een broek
unos pantalones
een spijkerbroek
unos vaqueros
een jas
una chaqueta
een jurk
un vestido
een rok
una falda
blanco/a (+s)
negro/a (+s)
gris (+es)
rojo/a (+s)
verde (+s)
azul (+es)
amarillo/a (+s)
lila (+s)
rosa (+s)
naranja (+s)
marrón (+es)

Slide 11 - Slide

LLEVAR
Dragen
Bijvoorbeeld:





Yo llevo una camiseta naranja.
llevar
dragen
yo
llevo
tú 
llevas
él
lleva
nosotros
llevamos
vosotros
lleváís

ellos
llevan

Slide 12 - Slide

TENER
Hebben
tener
hebben
yo
tengo
tú 
tienes
él
tiene
nosotros
tenemos
vosotros
tenéis

ellos
tienen
Bijvoorbeeld:





Yo tengo ojos azules.

Slide 13 - Slide

Schrijf drie zinnen met het werkwoord "llevar", "tener" o "ser". Gebruik de vocabulario 3.4
1. ______________________________

2. _____________________________

3._____________________________

Slide 14 - Slide

Schrijf drie zinnen met het werkwoord "llevar", "tener" o "ser". Gebruik de vocabulario 3.4
1. ______________________________

2. _____________________________

3._____________________________

Slide 15 - Slide

Color del vestido
El vestido rojo

Slide 16 - Slide

Werkwoorden met klinkerwisseling van o/u naar ue

Slide 17 - Slide

Klinkerwisseling
Ella ........................ (spelen) al tenis

Slide 18 - Slide

Klinkerwisseling
Nosotros ........................ (slapen) 8 horas todos los días.

Slide 19 - Slide

Klinkerwisseling: o/u > ue
De stamklinker "o" of "u" verandert in "ue" bij alle personen behalve bij nosotros en vosotros. 
  • Stap 1: vind de stam van het werkwoord.
                   Hoe?
  • Stap 2: bepaal welke uitgang erachter moet.
  • Stap 3: vervang de "stam o/u" door "ue" 
AR/ER/IR eraf halen

Slide 20 - Slide

Ww met klinkerwisseling
poder =
kunnen/mogen

De 'o' verandert in 'ue' bij persoon 1,2,3 en 6:

klinkerwisseling 
ik kan
jij kunt
hij kan
wij kunnen
jullie kunnen
zij kunnen

Slide 21 - Slide

Poder
(kunnen/mogen)
Contar
(vertelllen)
Dormir
(Slapen)
Volver
(Teruggaan)
Jugar
(Spelen)
Mostrar
(laten zien)
Yo
Él - ella- usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ustedes

Slide 22 - Slide

Vocabulario 3.4

Slide 23 - Slide

LET OP!
Moreno - donker (huid)
Castaño - bruin (haar)
Largo - lang (EN- long)
Alto - lang (EN - tall)
Marrón - Marrones - Kleur (Bruin)

Slide 24 - Slide

¡Hasta la próxima clase!

Slide 25 - Slide