M2 H7 vergrotingen

Een lijnstuk van 2 cm wordt 10 cm.
Wat is de vergrotingsfactor?
A
8
B
5
C
10
1 / 34
next
Slide 1: Quiz
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Een lijnstuk van 2 cm wordt 10 cm.
Wat is de vergrotingsfactor?
A
8
B
5
C
10

Slide 1 - Quiz

Een lijnstuk van 4 cm wordt 12 cm.
Wat is de vergrotingsfactor?
A
3
B
8
C
12

Slide 2 - Quiz

De lengte van het origineel is 10 m en van de vergroting is 30 m
Wat is de vergrotingsfactor?
A
0.3
B
0.33
C
3
D
33

Slide 3 - Quiz

Wat wordt de breedte van de vergroting?
A
2
B
5
C
10
D
20

Slide 4 - Quiz


Is foto C een vergroting van foto A?
A
Ja, foto C is een vergroting van foto A
B
Nee, foto C is geen vergroting van foto A
C
Weet ik niet

Slide 5 - Quiz

De vergrotingsfactor bereken je door de lengte van het beeld te delen door de lengte van het origineel
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Welke berekening gebruik je bij de vergroting van A naar B?
A
2 : 6 = 1/3 Dus factor is 1/3
B
2 x 3 = 6 Dus factor is 3
C
6 : 2 = 3 Dus factor is 3
D
2 + 4 = 6 Dus de factor is 4

Slide 7 - Quiz

De diameter van figuur 1 is 30 cm. De diameter van de vergroting is 75 cm. Hoe bereken je de vergrotingsfactor?
1
2
A
30 : 75=0,4 Factor is 0,4
B
30 x 2,5 = 75 Factor is 2,5
C
75 : 30= 2,5 Factor is 2,5
D
75 - 30 = 45 Factor is 45

Slide 8 - Quiz

Is de rechter driehoek een vergroting van de linker driehoek?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Bij het vergroten van een driehoek blijven de hoeken gelijk
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Als je gaat verkleinen blijft de berekening voor de  vergrotingsfactor => lengte beeld : lengte origineel
Het getal zal dan onder de 1 zijn!

Slide 11 - Slide


Bereken de factor van de vergroting van foto A naar foto B.
A
3,7 : 2,4 = 1,54
B
2,4 : 6 = 0,4
C
2,4 : 3,7 = 0,65
D
6 : 2,4 = 2,5

Slide 12 - Quiz

Bij een verkleining praten wij toch over een vergrotingsfactor. Hoe herken je aan de factor dat het over een verkleining gaat?
A
de factor is een getal onder 1
B
de factor is een getal groter dan 1

Slide 13 - Quiz

Gelijkvormige driehoeken

Slide 14 - Slide

Als je een kopieerapparaat op 140% zet. Wat is dan de vergrotingsfactor?
A
140%
B
140
C
14
D
1,4

Slide 15 - Quiz

Als je een kopieerapparaat op 85% zet. Wat is dan de vergrotingsfactor?
A
85%
B
0,85
C
8,5
D
85

Slide 16 - Quiz

Een handdoek van 0,8 m² wordt vergroot met factor 1,5. Bereken de nieuwe oppervlakte van de vergroting.
A
1,5 x 0,8 = 1,2 m²
B
1,5² x 0,8 = 1,8 m²

Slide 17 - Quiz

De oppervlakte van een vijver is in een tekening 15 cm². In het echt is de vijver 100 keer zo groot.
Hoe bereken je de nieuwe oppervlakte van de vergroting?
A
100² x 15
B
15 x 100
C
15 x 10

Slide 18 - Quiz

Bereken hoeveel keer de oppervlakte is vergroot => dus de oppervlaktevergroting.

A
4,5 : 3 = 1,5 1,5² = 2,25
B
4,5 - 3 = 1,5
C
3 x 4,5 = 13,5
D
4,5 : 3 = 1,5

Slide 19 - Quiz

Een tekening wordt met factor 4 vergroot.
Hoeveel keer zo groot wordt de oppervlakte=> dus wat is de oppervlaktevergroting?

A
4 keer
B
4² = 16 keer
C
4³ = 64 keer

Slide 20 - Quiz

De oppervlakte van de kleine figuur is 10 cm². De figuur wordt 4 keer vergroot. Hoe bereken je de oppervlakte van de vergroting.

A
4² x 10 =160
B
4 x 10 =40

Slide 21 - Quiz

De oppervlakte van de kleine figuur is 9,24 cm². Bereken de oppervlakte van de grote figuur?
A
3,4 : 2 = 1,7
B
2 x 9,24 = 18,48
C
3,4 : 2 = 1,7 1,7³ x 9,24 = 45,40
D
3,4 : 2 = 1,7 1,7² x 9,24 = 26,70

Slide 22 - Quiz

Als de vergrotingsfactor van een plat figuur 8 is, dan wordt de oppervlakte van de vergroting.........
A
8 keer zo groot
B
8² = 64 keer zo groot

Slide 23 - Quiz

Stel: Er is een kubus met een inhoud van 27 cm³. En de vergrotingsfactor is 2. Wordt de inhoud dan ook 2x zo groot?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Stel: Er is een kubus met een inhoud van 27 cm³. En de vergrotingsfactor is 2. Hoe bereken je de nieuwe inhoud van de vergroting?
A
2³ x 27
B
2 x 27

Slide 25 - Quiz


De kleine kegel heeft een inhoud van 2 dm³. De kegel wordt 5 keer vergroot. Wat gebeurt er met de inhoud?

A
de inhoud wordt 5 keer zo groot
B
de inhoud wordt 5² = 25 keer zo groot
C
de inhoud wordt 5³ = 125 keer zo groot

Slide 26 - Quiz

Leer dit =>Metriek stelsel

Slide 27 - Slide

Leer dit =>Metriek stelsel.

Slide 28 - Slide

Zet de eenheden uit het metriek stelsel op volgorde van groot naar klein
km
dam
cm
mm
m
hm
dm

Slide 29 - Drag question

Zet de eenheden uit het metriek stelsel op volgorde van groot naar klein
are
ca
km²
dam²
cm²
mm²
hm²
dm²
ha

Slide 30 - Drag question

Zet de eenheden uit het metriek stelsel op volgorde van groot naar klein
L
cl
ml
dl

Slide 31 - Drag question

Wat is evenveel als 1 liter?
A
1 m³
B
1 dm³
C
1 cm³

Slide 32 - Quiz

Wat is evenveel als 1 milliliter?
A
1 m³
B
1 dm³
C
1 cm³

Slide 33 - Quiz

Wat is evenveel als 5 cc?
A
5 m³
B
5 dm³
C
5 cm³
D
5 ml

Slide 34 - Quiz