V2 - K8 E: Grammatik Modalverben: Stunde 2

V2 - Woche 23 - Stunde 2
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

V2 - Woche 23 - Stunde 2

Slide 1 - Slide

Planung

Thema: Aussehen (K8)
  • Besprechen: Modalverben o.t.t.
  • Machen: Paragraf E: Aufgabe 19, 20, 21
  • Dann: 2, 6, 7 und 8


    Lernziele

    • Ik kan de modale werkwoorden (dürfen, können, müssen, wissen) in de tegenwoordige tijd gebruiken.

    • Ik ken de betekenis van de modale werkwoorden. 

      Slide 2 - Slide

      Was sind Modalverben?

      Modalverben = modale werkwoorden


      • Gebruik je een modaal werkwoord in een zin, dan komt er meestal nog een heel werkwoord (infinitief) bij. 

      • Een modaal werkwoord geeft een bepaalde houding ten opzichte van het andere werkwoord aan, zoals noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid, wenselijkheid en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel verplichting. Bijvoorbeeld:
             --> Wij kunnen een ijsje kopen.
             --> Jullie mogen in de zee zwemmen


      Slide 3 - Slide

      die erste 4 Modalverben: betekenis
      • dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
      • können (= kunnen)
      • müssen (= moeten als noodzaak)
      • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

      Slide 4 - Slide

      Slide 5 - Slide

      Kenmerken Modalverben o.t.t.
      • Ze hebben bijna allemaal een klinkerwisseling in de enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es).

      • De uitgangen zijn (deels) onregelmatig en wijken dus af in vergelijk met de zwakke werkwoorden. Bij alle Modalverben krijgen de ich/er, sie, es vorm geen uitgang. 

      Je moet de vormen (ich, du er/sie/es) goed uit je hoofd leren!




      Slide 6 - Slide

      dürfen
      können
      müssen
      wissen
      mogen (toestemming hebben)
      kunnen
      moeten (noodzaak, het kan niet anders)
      weten

      Slide 7 - Drag question


      Frau Bechinka, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
      A
      kannen
      B
      können
      C
      konnen
      D
      könnt

      Slide 8 - Quiz

      De stamklinker van het werkwoord müssen verandert in het enkelvoud ook.

      Naar welke?
      timer
      0:30
      A
      a
      B
      u
      C
      i
      D
      e

      Slide 9 - Quiz

      (Wissen) ... du, wie spät es ist?
      timer
      0:30
      A
      wisst
      B
      weißt
      C
      weißst
      D
      wissen

      Slide 10 - Quiz

      Warum ...... (können) du morgen nicht kommen?
      timer
      0:30
      A
      könnst
      B
      kanst
      C
      kannst
      D
      kan

      Slide 11 - Quiz

      Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
      timer
      0:30
      A
      darf
      B
      darft
      C
      dürft
      D
      dürftet

      Slide 12 - Quiz

      Weißt du, ob er Spinat ....... (mögen).
      timer
      0:30
      A
      mag
      B
      magt
      C
      mög
      D
      mögt

      Slide 13 - Quiz

      Herr Lehrer, das ...... (können) Sie doch nicht machen.
      timer
      0:30
      A
      kannen
      B
      können
      C
      konnen
      D
      könnt

      Slide 14 - Quiz

      Er ....... (dürfen) bis 12 Uhr ausgehen.
      timer
      0:30
      A
      darf
      B
      darft
      C
      dürft
      D
      dürf

      Slide 15 - Quiz

      Grammatik: Die Modalverben o.t.t.
      Selbstständig machen: 
      • Was: Paragraf E Grammatik: Aufgabe 19, 20, 21
      • Und dann: Paragraf B Wortschatz: Aufgabe 2, 6, 7, 8
      timer
      15:00

      Slide 16 - Slide

      V2 - Woche 20 - Stunde 2

      Slide 17 - Slide

      Aan het begin van de les
      1. Zoek (rustig) je plekje op. 

      2.Leg op de hoek van je tafel: 
      • Duits boek, (Neue Kontakte vwo 1-2 B)
      • Duits schrift, 
      • pen,
      • iPad




      3. Absentie controle

      Slide 18 - Slide

      Planung

      Weißt du es noch? 
      • Betekenis Modalverben
      • Die Modalverben o.t.t. 

      Thema: Mode (K8)
      • Abschließen und besprechen: Paragraf E: Grammatik Aufgabe 20, 21, 23, 24, 26, 27, 28


        Lernziele

        • Je kunt de modale werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, wollen, sollen, wissen, möchten)  in de tegenwoordige tijd gebruiken.

        • Je kent de betekenis van de modale werkwoorden. 

        Slide 19 - Slide

        dürfen
        können
        müssen
        wissen
        sollen
        wollen
        mögen
        möchten
        mogen (toestemming hebben)
        kunnen
        moeten (noodzaak, het kan niet anders)
        weten
        moeten (wil van ander)
        willen
        leuk vinden, lusten
        willen (wens)

        Slide 20 - Drag question

        die 8 Modalverben: betekenis
        • dürfen   (= mogen, toestemming hebben)
        • können (= kunnen)
        • mögen  (= lusten, leuk vinden, houden van)
        • müssen (= moeten als noodzaak)
        • sollen  (= moeten als wens van een ander, advies, bevel)
        • wollen  (= willen)
        • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
        • möchten (= zou graag willen)

        Slide 21 - Slide

        Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
        (ik kan) gut schwimmen
        timer
        0:30

        Slide 22 - Open question

        Kann ich kommen?
        Diese Woche ................... ..... (kun jij) leider nicht kommen.
        timer
        0:30

        Slide 23 - Open question

        Was mögen Sie am liebsten? Eis .......... ............. (lust ik)
        am liebsten, aber ohne Sahne
        timer
        0:30

        Slide 24 - Open question

        Darf ich nach Hause? Nein, ......... ............. (jij mag)
        noch nicht nach Hause.
        Die Arbeit ist noch nicht fertig
        timer
        0:30

        Slide 25 - Open question

        Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
        (kunnen jullie) nicht helfen. Danke.
        timer
        0:30

        Slide 26 - Open question

        Grammatik: Die Modalverben o.t.t.
        Selbstständig: 
        • Was: machen Paragraf E: Aufgabe 20, 21, 23, 24, 26, 27, 28
        • Wie: Lies zuerst die Aufgabe und ergänze die Antworten
        • Hilfsmittel: gebruik het overzicht met de  werkwoordsvormen
        • Zeit: diese Stunde, nächste Stunde wiederholen
        • Fertig? = weektaak leren (study go / im Buch)
        1. K8 Lernliste B N-D (hele lijst)
        2. K8 Lernliste H D-N

        3. Grammatik: Modalverben o.t.t.

        Slide 27 - Slide

        Grammatik - Besprechen 
        Nakijken: Kijk je antwoorden na en verbeter fouten met een andere kleur pen.
                            Steek je hand op als je en vraag hebt.

        Wat gaat goed?

        Wat vind je nog lastig?

        Slide 28 - Slide

        nächste Stunde

        • Weißt du es noch? Modalverben + haben, sein, werden
        • Lesen: Literatur V2duF



        Blijf op je plek tot de docent aangeeft dat het lesuur voorbij is. 
        Schuif je stoel aan en laat het lokaal netjes achter. Danke! 

        Slide 29 - Slide