Start tweede trimester: rekenvaardigheden + herhaling vraagstukken

Start tweede trimester:

 rekenvaardigheden
herhaling vraagstukken
1 / 18
next
Slide 1: Slide
WiskundeSecundair onderwijs

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Start tweede trimester:

 rekenvaardigheden
herhaling vraagstukken

Slide 1 - Slide

kommagetallen vermenigvuldigen
voorbeeld:

0,05 . 0,4 = 0,020

Slide 2 - Slide

0,02 . 1,4 =

Slide 3 - Open question

kommagetallen delen
voorbeeld:

0,18 : 0,03 
 = 18 : 3 
= 6

Slide 4 - Slide

2,4 : 0,02 =

Slide 5 - Open question

volgorde van bewerkingen
voorbeeld:

3 ∙ (−5 + 3) − (10 + 2) = 
= 3 . (-2) - 12
= -6 - 12
= -18

Slide 6 - Slide

(−6 + 5) − 3 ∙ (-2 + 6) =

Slide 7 - Open question

breuken vermenigvuldigen
voorbeeld:




35241625=
724165=
7325=
1415

Slide 8 - Slide


1842289=

Slide 9 - Open question

Vergelijkingen: vraagstukken

Slide 10 - Slide

vraagstuk 1
De som van twee getallen is 86. 
Het tweede getal is 4 minder dan het dubbel van het eerste getal. 
Wat is het eerste getal?


Slide 11 - Slide

De som van twee getallen is 86. 
Het tweede getal is 4 minder dan het dubbel van het eerste getal. 
Wat is het eerste getal?

Stel x = het eerste getal         dan is het tweede getal = 2x - 4

Slide 12 - Slide

De som van twee getallen is 86. 
Het tweede getal is 4 minder dan het dubbel van het eerste getal. Wat is het eerste getal?
Stel x = het eerste getal         dan is het tweede getal = 2x - 4

Vergelijking: x + 2x - 4 = 86

Slide 13 - Slide

Vergelijking: x + 2x - 4 = 86

Oplossing: 3x - 4 = 86
                               3x = 86 + 4
                               3x = 90
                                  x = 90/3 
                                  x = 30

Slide 14 - Slide

vraagstuk 2
Een bakkerij verkoopt grote en kleine taarten. De grote taart kost 10 euro en de kleine taart kost 6 euro. Voor een feest worden er 30 taarten besteld voor een totaalbedrag van 240 euro. Hoeveel kleine taarten zijn er besteld?

Slide 15 - Slide

vraagstuk 2
Een bakkerij verkoopt grote en kleine taarten. De grote taart kost 10 euro en de kleine taart kost 6 euro. Voor een feest worden er 30 taarten besteld voor een totaalbedrag van 240 euro. Hoeveel kleine taarten zijn er besteld?

Stel x = aantal kleine taarten     dan is het aantal grote taarten = 
                                     30 - x

Slide 16 - Slide

vraagstuk 2
Een bakkerij verkoopt grote en kleine taarten. De grote taart kost 10 euro en de kleine taart kost 6 euro. Voor een feest worden er 30 taarten besteld voor een totaalbedrag van 240 euro. Hoeveel kleine taarten zijn er besteld?

Stel x = aantal kleine taarten     dan is het aantal grote taarten = 
                                     30 - x

Vergelijking: 6 x + 10 . ( 30 - x ) = 240

Slide 17 - Slide

vraagstuk 2
Vergelijking: 6 x + 10 . ( 30 - x ) = 240
Oplossing: 
6x + 300 - 10x = 240
                      -4x  = 240 - 300
                      -4x  = - 60
                           x = - 60 / -4
                           x = 15

Slide 18 - Slide