This lesson contains 20 slides, with interactive quiz and text slides.
Items in this lesson
Oplossen van vraagstukken met 1 onbekende
Slide 1 - Slide
This item has no instructions
Leerdoelen
Aan het einde van de les kun je: een vraagstuk met 1 onbekende oplossen.
Slide 2 - Slide
Introduceer de leerdoelen van de les.
Wat is een onbekende?
Een onbekende is een getal dat we niet weten, maar wel moeten vinden om het vraagstuk op te lossen.
Slide 3 - Slide
Leg uit wat een onbekende is en geef een voorbeeld.
Stappenplan
1. Lees het vraagstuk goed door.
2. Bedenk wat de onbekende is.
3. Schrijf een vergelijking op.
4. Los de vergelijking op.
5. Controleer of je antwoord klopt.
Slide 4 - Slide
Introduceer het stappenplan en leg elk punt uit.
Stap 1: Lees het vraagstuk goed door
Lees het vraagstuk meerdere keren door en onderstreep/markeer de belangrijke informatie.
vb.: Je moet op het einde van een taxirit 50 euro betalen. Je moest 5 euro vaste vergoeding betalen en bijkomend 1,5 euro per kilometer. Hoeveel kilomter heb je gereden?
Slide 5 - Slide
Leg uit waarom het belangrijk is om het vraagstuk goed door te lezen.
Stap 2: Bedenk wat de onbekende is
Bedenk welk getal de onbekende is en schrijf dit op.
vb.: onbekende: het aantal kilometer k
Slide 6 - Slide
Geef een voorbeeld en laat de leerlingen meedenken.
Stap 3: Schrijf een vergelijking op
Schrijf een vergelijking op met de bekende getallen en de onbekende.
vb.:50 = 5 + 1,5.k
Slide 7 - Slide
Geef een voorbeeld en laat de leerlingen meedenken.
Stap 4: Los de vergelijking op
Los de vergelijking op en vind de waarde van de onbekende.
50-5 = 5 + 1,5.k-5
45 = 1,5.k
45:1,5 = 1,5k:1,5
30 = k
Slide 8 - Slide
Geef een voorbeeld en laat de leerlingen meedenken. Leg uit hoe je een vergelijking oplost.
Stap 5: Controleer het antwoord
Controleer of het antwoord klopt door het in te vullen in het vraagstuk.
Controle:
5 + 1,5.30 = 50 => klopt
Slide 9 - Slide
Geef een voorbeeld en laat de leerlingen meedenken. Leg uit waarom het belangrijk is om het antwoord te controleren.
Voorbeeld
Een getal is 5 meer dan de helft van een ander getal. Als het andere getal 6 is, wat is dan het eerste getal?
Slide 10 - Slide
Geef een voorbeeld van een vraagstuk.
Voorbeeld uitwerking
De vergelijking is x = (1/2) * 6 + 5. Dit is hetzelfde als x = 8. Controleer het antwoord door in te vullen in het vraagstuk.
Slide 11 - Slide
Laat zien hoe je het voorbeeld oplost.
Oefeningen
Los de volgende vraagstukken op: 1. x + 4 = 12. 2. De omtrek van een rechthoek is 26 cm. De breedte is 5 cm. Wat is de lengte?
Slide 12 - Slide
Laat de leerlingen de oefeningen oplossen. Bespreek de antwoorden in de klas.
Tips
Tip 1: Lees het vraagstuk goed door. Tip 2: Schrijf de vergelijking op. Tip 3: Controleer het antwoord.
Slide 13 - Slide
Geef enkele tips om vraagstukken met 1 onbekende op te lossen.
Veelgemaakte fouten
Veelgemaakte fouten zijn: het verkeerd lezen van het vraagstuk, het vergeten van een stap in het stappenplan, en het niet controleren van het antwoord.
Slide 14 - Slide
Besprek veelgemaakte fouten en hoe deze te voorkomen.
Belangrijke woorden
Belangrijke woorden zijn: vergelijking, onbekende, en controle.
Slide 15 - Slide
Benadruk enkele belangrijke woorden.
Quiz
Beantwoord de volgende vraag: Wat is een onbekende?
Slide 16 - Slide
Bereid een korte quiz voor om te testen of de leerlingen de belangrijkste begrippen begrijpen.
Quiz antwoord
Een onbekende is een getal dat we niet weten, maar wel moeten vinden om het vraagstuk op te lossen.
Slide 17 - Slide
Laat het juiste antwoord zien en licht het toe.
Einde van de les
Aan het einde van de les weet je hoe je een vraagstuk met 1 onbekende kunt oplossen.
Slide 18 - Slide
Rond de les af en vat de belangrijkste punten samen.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 19 - Open question
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Je gaat nu zelf aan de slag.
Je maakt een vraagstuk dat voor de rest haalbaar moet zijn om op te lossen. Je maakt dit in Word.