This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Impulsoverdracht tussen neuronen
Gebeurt altijd één richting op.
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
'bij herkenning' staat in de vorige dia. Hoe 'herkennen' cellen dingen? Via...
Slide 3 - Open question
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Filmpje
Van dit filmpje moet je niet de verschillende neurotransmitters uit je hoofd leren. Je moet wel weten hoe een synaps werkt en dat er exciterende en inhiberende neurotransmitters zijn.
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Om een actiepotentiaal te bereiken moet de binnenkant positief worden. De Na kanaaltjes gaan open en Na+ stroomt naar binnen, omdat Na binnen niet veel voorkomt maar buiten de cel juist wel.
Voorbeeld: bij de kniepeesreflex moeten de sensorische zenuwcellen hun impuls aan de motorische zenuwcellen van de bovenbeenspier doorgeven. Daarbij moeten dus exciterende neurotransmitters gebruikt worden.
Om een actiepotentiaal te voorkomen, moet de binnenkant negatief blijven. De K+ kanaaltjes gaan open en K+ stroomt naar buiten, omdat K+ binnen veel voorkomt maar buiten de cel juist niet. Of de Cl- kanaaltjes gaan open en Cl- stroomt naar binnen.
Voorbeeld: bij de kniepeesreflex moeten de sensorische zenuwcellen hun impuls juist niet aan de motorische zenuwcellen van de hamstring (onderbeen) doorgeven. Daarbij moeten schakelcellen dus inhiberende neurotransmitters afgeven.
Slide 9 - Slide
A
GABA is een inhiberende neurotransmitter
B
GABA is een exciterende neurotransmitter
Slide 10 - Quiz
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Door de instroom van welk ion worden de blaasjes met neurotransmitter naar de synapsspleet gebracht?
A
Acetylcholine
B
Ca²⁺
C
K⁺
D
Na⁺
Slide 13 - Quiz
Wat is de functie van calcium in het zenuwstelsel
A
Het zorgt voor afbraak neurotransmitter in spleet
B
Het zorgt voor een depolarizatie van het neuron
C
Het leidt tot versmelting van blaasjes met neurotransmitter
D
Het zorgt voor hyperpolarizatie van het neuron
Slide 14 - Quiz
Het type ionkanaal dat opengaat is afhankelijk van de neurotransmitter die wordt afgegeven
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
Slide 16 - Slide
Exciterende neurotransmitter
Stap 1a: Impuls komt aan bij de synaps (presynaptisch membraan)
Slide 17 - Slide
Exciterende neurotransmitter-> EPSP
Exciterende postsynaptische potentiaal (EPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk minder negatief
Slide 18 - Slide
Inhiberende neurotransmitter
Stap 5: K+ poorten openen (K+ naar buiten!), dus hyperpolarisatie!
X
X
Slide 19 - Slide
Inhiberende neurotransmitter-> IPSP
Inhiberende postsynaptische potentiaal (IPSP):
de membraanpotentiaal van het postsynaptisch neuron wordt tijdelijk negatiever
Slide 20 - Slide
EPSP + IPSP = summatie
Elk neuron heeft contact met meerdere andere neuronen.
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
De hoeveelheid neurotransmitter die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht is niet constant.
Waarvan is de hoeveelheid transmitter afhankelijk?
A
van de frequentie waarmee impulsen aankomen
B
van de herkomst van de aankomende impulsen
C
van de sterkte van de aankomende impulsen
D
van de sterkte van de actiepotentiaal van de zenuwcel vóór de synaps
Slide 24 - Quiz
Cholinesterase
Na een wedstrijd hardlopen over honderd meter liggen sommige sprinters een tijdlang uitgeput op de grond.
Een van de mogelijke oorzaken van de vermoeidheid is vermindering van de cholinesterase-activiteit bij de motorische eindplaatjes. Cholinesterase is een enzym dat de neurotransmitter acetylcholine afbreekt tot acetaat en choline. Het acetaat wordt opgenomen door het bloed en de choline wordt opgenomen door de axonuiteinden en daar weer omgezet in acetylcholine.
Wat is het directe gevolg van een vermindering van de cholinesterase-activiteit?
A
Acetylcholine hoopt zich op in de synapsspleet.
B
De acetylcholineconcentratie in de synapsspleet neemt onvoldoende toe
C
Er wordt minder acetylcholine gesynthetiseerd in het motorisch neuron
Slide 25 - Quiz
Het uiteinde van een motorische zenuwcel (motorisch eindplaatje) geeft de neurotransmitter acethylcholine af, dat voor een reactie van de spiervezel zorgt. Onder normale omstandigheden verdwijnt het acetylcholine onder andere doordat het wordt omgezet met behulp van het enzym acetylcholinesterase en weer wordt opgenomen door het neuron. Bij de spierziekte myasthenia gravis, een vorm van spierzwakte, is een deel van de acetylcholinereceptoren bezet door antistofmoleculen, waardoor zich onvoldoende acetylcholine kan binden. Bij lijders aan deze ziekte leidt toediening van acetylcholinesterase-remmende stoffen tot vermindering van de spierzwakte. Waardoor verminderen acetylcholinesterase-remmers de spierzwakte?
A
Doordat acetylcholine langer in de synaps aanwezig is, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.
B
Doordat de acetylcholinesterase-remmers de postsynaptische membraan depolariseren, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.
C
Doordat de acetylcholinesterase-remmers de antistofmoleculen losmaken van de acetylcholinereceptoren, kunnen meer actiepotentialen in de spiervezels ontstaan.