This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling hoofdstuk 2
2 mavo
Log alvast in op lessonup
Slide 1 - Slide
Vandaag
Hoe leer je economie?
Wat begrijp je nog niet?
Quiz
Huiswerk
Slide 2 - Slide
Doelen
Je weet hoe je economie slim kunt leren
Je hebt al je vragen over hoofdstuk 2 gesteld
Je weet wat je kunt verwachten op de toets
Slide 3 - Slide
Economie leren
Lees de hele text van het hoofdstuk 1 of 2 keer door
Leer de begrippen en samenvatting (gele pagina's)
Leer de aantekeningen in je schrift
Kijk of je alle rekenonderdelen begrijpt en kunt maken (groene pagina's)
Maak de herhalingsopgaven
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Wat wil je nog weten over hoofdstuk 2?
Slide 6 - Mind map
Bereken het rentebedrag je na één jaar krijgt. Spaargeld € 3.500,- en rentepercentage 2,8%.
Slide 7 - Open question
Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.
Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.
Drie manieren om geld te gebruiken.
Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.
Je geeft met geld de waarde van producten aan.
Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.
Opdracht #: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel
Slide 8 - Drag question
Welke geldfunctie zie je hier?
A
indirecte ruil
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel
D
spaarmiddel
Slide 9 - Quiz
Je oude saldo is €100. Je ontvangt €10 en betaalt €5,-. Wat is je nieuwe saldo?
Slide 10 - Open question
Vraag 8: William heeft € 350 op een spaarrekening gezet. Het rentepercentage is 2,7%. Wat is het rentebedrag na 5 jaar?
A
€ 9,45
B
€ 9,59
C
42,75
D
€ 47,25
Slide 11 - Quiz
Een directe ruil is een ruil d.m.v. geld.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Thijmen heeft een verzekering afgesloten met een 'eigen risico'. Wat is een 'eigen risico'?
A
Dat je niet weet wanneer er iets gebeurd
B
Dat je een eigen risico neemt
C
Dat deel moet je zelf betalen bij schade
D
Een deel van de schade wordt niet vergoed door de verzekeraar
Slide 13 - Quiz
Dit is een voorbeeld van geldfunctie
A
spaarmiddel
B
rekenmiddel
C
betaalmiddel
D
oppotmiddel
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Video
Bij de bank heb je een lening afgesloten. Je betaalt per maand € 73. De aflossing is dan?
A
Meer dan € 73
B
Precies € 73
C
Minder dan € 73
D
£ 37
Slide 16 - Quiz
Wat is aflossen?
A
Een manier om te kunnen werken
B
Je kunt er een huis mee huren
C
Bewaren van een deel van je inkomsten
D
Terugbetalen van geleend geld
Slide 17 - Quiz
Wat is een premie?
timer
0:30
A
Het bedrag dat de verzekeraar betaalt aan de verzekerde.
B
Het bedrag dat de verzekerde betaalt aan de verzekeraar.
C
Een soort van salaris dat mensen ontvangen.
D
Het bedrag dat je moet betalen voor schade.
Slide 18 - Quiz
Hoeveel procent is € 48,- van € 768,-?
Slide 19 - Open question
Je hebt €764,50 op je rekening staan. Je gaat een middag winkelen en koopt een broek van €64,95 en een trui van €18,50. A)hoe hoog is je saldo aan het einde van de dag? B) Hoeveel procent van je geld heb je nog over aan het eind van de dag?
Slide 20 - Open question
Afgelopen jaren is het aantal afgesloten fietsverzekeringen gestegen. Geef twee verklaringen voor deze stijging.
Slide 21 - Open question
Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg
Slide 22 - Quiz
Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij. Dat is de
A
Verzekeraar
B
Verzekerde
Slide 23 - Quiz
Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen
Slide 24 - Quiz
Wat is geen reden om te sparen?
A
Sparen uit voor voorzorg
B
Sparen als rekenmiddel
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor een doel
Slide 25 - Quiz
Wanneer je een verzekering afsluit betaal je als verzekeraar premie aan de verzekerde.
A
Onjuist
B
Juist
Slide 26 - Quiz
Wat is elektronisch betalen ?
A
Betalen via de computer
B
Betalen via de smartphone
C
Betalen met een bankbiljet
D
Betalen met je pinpas
Slide 27 - Quiz
Je hebt een rente van 2% en een spaarbedrag van 50 euro. Wat is je rentebedrag?
A
0,50 euro
B
1 euro
C
2 euro
D
0,25 euro
Slide 28 - Quiz
Huiswerk
Leren hoofdstuk 2. Advies: maak de herhalingsopgaven