§2.6 Herhaling, quiz

Herhaling hoofdstuk 2
2 mavo

Log alvast in op lessonup

1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Herhaling hoofdstuk 2
2 mavo

Log alvast in op lessonup

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Hoe leer je economie?
  • Wat begrijp je nog niet?
  • Quiz
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Economie leren
  • Lees de hele text van het hoofdstuk 1 of 2 keer door
  • Leer de begrippen en samenvatting (gele pagina's)
  • Leer de aantekeningen in je schrift
  • Kijk of je alle rekenonderdelen begrijpt en kunt maken (groene pagina's)
  • Maak de herhalingsopgaven

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Bereken het rentebedrag je na één jaar krijgt.
Spaargeld € 3.500,- en rentepercentage 2,8%.

Slide 5 - Open question

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



Opdracht #: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 6 - Drag question

Welke geldfunctie zie je hier?
A
indirecte ruil
B
ruilmiddel
C
rekenmiddel
D
spaarmiddel

Slide 7 - Quiz

Je oude saldo is €100. Je ontvangt €10 en betaalt €5,-. Wat is je nieuwe saldo?

Slide 8 - Open question

Vraag 8: William heeft € 350 op een spaarrekening gezet. Het rentepercentage is 2,7%. Wat is het rentebedrag na 5 jaar?
A
€ 9,45
B
€ 9,59
C
42,75
D
€ 47,25

Slide 9 - Quiz

Een directe ruil is een ruil d.m.v. geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quiz

Thijmen heeft een verzekering afgesloten met een 'eigen risico'.
Wat is een 'eigen risico'?
A
Dat je niet weet wanneer er iets gebeurd
B
Dat je een eigen risico neemt
C
Dat deel moet je zelf betalen bij schade
D
Een deel van de schade wordt niet vergoed door de verzekeraar

Slide 11 - Quiz

Dit is een geen voorbeeld van geldfunctie
A
spaarmiddel
B
rekenmiddel
C
ruilmiddel
D
oppotmiddel

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Video

Bij de bank heb je een lening afgesloten. Je betaalt per maand € 73. De aflossing is dan?
A
Meer dan € 73
B
Precies € 73
C
Minder dan € 73
D
£ 37

Slide 14 - Quiz

Wat is aflossen?
A
Een manier om te kunnen werken
B
Je kunt er een huis mee huren
C
Bewaren van een deel van je inkomsten
D
Terugbetalen van geleend geld

Slide 15 - Quiz

Wat is een premie?
A
Het bedrag dat de verzekeraar betaalt aan de verzekerde.
B
Het bedrag dat de verzekerde betaalt aan de verzekeraar.
C
Een soort van salaris dat mensen ontvangen.
D
Het bedrag dat je moet betalen voor schade.

Slide 16 - Quiz

Hoeveel procent is € 48,- van € 768,-?

Slide 17 - Open question

Je hebt €764,50 op je rekening staan. Je gaat een middag winkelen en koopt een broek van €64,95 en een trui van €18,50.
Hoe hoog is je saldo aan het einde van de dag?

Slide 18 - Open question

Afgelopen jaren is het aantal afgesloten fietsverzekeringen gestegen. Geef twee verklaringen voor deze stijging.

Slide 19 - Open question

Als ik spaar voor het geval dat mijn televisie kapot gaat, spaar ik ...
A
voor een doel
B
voor de rente
C
uit voorzorg

Slide 20 - Quiz

Een verzekering sluit je af bij een verzekeringsmaatschappij. Dat is de
A
Verzekeraar
B
Verzekerde

Slide 21 - Quiz

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 22 - Quiz

Wat is geen reden om te sparen?
A
Sparen uit voor voorzorg
B
Sparen als rekenmiddel
C
Sparen voor rente
D
Sparen voor een doel

Slide 23 - Quiz

Wanneer je een verzekering afsluit betaal je als verzekeraar premie aan de verzekerde.
A
Onjuist
B
Juist

Slide 24 - Quiz

Wat is elektronisch betalen ?
A
Betalen via de computer
B
Betalen via de smartphone
C
Betalen met een bankbiljet
D
Betalen met je pinpas

Slide 25 - Quiz

Je hebt een rente van 2% en een spaarbedrag van 50 euro. Wat is je rentebedrag?
A
0,50 euro
B
1 euro
C
2 euro
D
0,25 euro

Slide 26 - Quiz