bijvoeglijke naamwoorden

Het bijvoeglijk naamwoord
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Slide

Maak aantekeningen!

Slide 2 - Slide

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 3 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Video

Mon frère est .... (klein).

Slide 6 - Open question

Ma soeur est ... (groot)

Slide 7 - Open question

Mes frères sont ... (groot)

Slide 8 - Open question

Mes soeurs sont ... (klein)

Slide 9 - Open question

Il est jeune. -- Elle est ....(jong)

Slide 10 - Open question

Il est âgé - Elle est ... (op leeftijd)

Slide 11 - Open question

Uitzonderingen

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Uitzonderingen
gevaarlijk:                 dangereux - dangereuse
sportief:                     sportif - sportive

Slide 14 - Slide

Uitzonderingen
oud:                     vieux - vieille
nieuw:                 nouveau - nouvelle
mooi:                   beau - belle
goed:                   bon - bonne
lang:                     long - longue
dik:                        gros - grosse




Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Slide

Maak de bookwidget
zie Google Classroom

Slide 18 - Slide

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Standaardregel
Het bijvoeglijk naamwoord komt achter het znw. 


vb: 

La robe blanche. = De witte jurk. 

Slide 21 - Slide

Let op!
De volgende bijv. nw. komen voor het znw. 

bon, beau, joli, gros, jeune, haut, nouveau, long, petit, grand, vieux, mauvais
 
vb: la grande maison = het grote huis

Slide 22 - Slide