19 mei 2020

1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag en morgen doen?
Vorige week leerde je hoe taal verandert door:
- taal voor verschillende groepen (zoals vaktaal en straattaal)
- de invloed van andere talen (leenwoorden)

Vandaag:
* ontdek je hoe het Nederlands in de loop van de tijd is veranderd.
* schrijf je het nawoord.

Morgen (uiterlijk om 8.50 uur) lever je je schrift in en spelen we de Grote Taalkunde Quiz







Slide 2 - Slide

Nederlands van 500-nu

Talen kunnen veel kanten op veranderen. Welke kant het op gaat met een taal wordt vaak bepaald door wat er in de samenleving gebeurt.

We bekijken straks samen een bijzondere video over de ontwikkeling van het Nederlands van 500 tot heden.
We gaan horen hoe dat Nederlands nu vroeger echt klonk!



Slide 3 - Slide

Stap 1.

Je kijkt naar het filmpje en schrijft (in klad!) uit elk van de drie perioden (500, 1000 en 1500) de woorden op die je herkent omdat we ze nu ook nog (ongeveer) zo gebruiken.

Let goed op wat je hoort!


Slide 4 - Slide

0

Slide 5 - Video


Stap 2

We kijken nu samen welke woorden we nu nog gebruiken.




Slide 6 - Slide

Nederlands rond 1500
Woorden die we nog herkennen

Slide 7 - Mind map

Nederlands rond 500
Woorden die we nog herkennen

Slide 8 - Mind map


Stap 3
We zagen in het filmpje dat we nu niet zeker kunnen weten hoe het Nederlands in de toekomst klinkt.

Er zijn heel veel factoren van belang voor de richting waarin een taal zich ontwikkelt.

Welke factoren kunnen we bedenken?

Slide 9 - Slide


Stap 4

Op welke wijze kunnen talen in de loop van de tijd veranderen?
- nieuwe woorden voor nieuwe ontdekkingen/uitvindingen/gebeurtenissen (neologismen)
- leenwoorden (omdat je veel contact hebt met een andere taal)
- andere schrijfwijze (w8 ff of pos)
- andere grammatica (bv. hun hebben of die meisje)


Slide 10 - Slide

Je periodeschrift
Morgenochtend moet je schrift ingeleverd zijn (uiterlijk 8.50 uur).
Je hebt al voor het weekeinde gezorgd dat je schrift compleet is (op het nawoord na).
Vandaag schrijf je het voorwoord en lever je je schrift in.
Voor je het inlevert: check nog even goed of je niets vergeten bent.

Slide 11 - Slide

Nawoord
1. Wat heb je gedaan tijdens deze periode?
Wat ging er goed tijdens deze periode, wat ging er minder goed?
Wat vond je leuk, waaraan merkte je dat je het leuk vond?
Wat heb je geleerd in deze periode?

2. Wat waren je doelen van deze periode?
Heb je je doelen bereikt?
Waaraan merk je dat je je doel bereikt hebt/ waaraan merk je dat je je doel niet bereikt hebt? 
Wat zou je doel kunnen zijn voor de volgende periode?

3.Heb je nog een tip of een top voor de docent?

Slide 12 - Slide