Homoniemen en homofonen

Startopdracht
Markeer de woordsoorten in de tekst 
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Startopdracht
Markeer de woordsoorten in de tekst 

Slide 1 - Slide

Vandaag
Terugblik vorige les
Leerdoelen
Instructie woordenschat & homoniemen en homofonen
Zelfstandig werken
kleine pauze
quiz
afsluiting les 

Slide 2 - Slide

Terugblik
  • Werkwoordspelling 
  • Wanneer is het verdiend met een d en verdient met een t? Wat is de eerste stap?

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
  • Ik begrijp de betekenis van verschillende examenwoorden
  • Ik kan benoemen wat homofonen en homoniemen zijn en kan daar een voorbeeld van geven. 

Slide 4 - Slide

Woordenschat
1. Zoeken naar synoniem (woord dat ongeveer hetzelfde betekent).
2. Zoek naar een antoniem (tegenovergestelde).
3. Zoek naar een beschrijving in de tekst.
4. Kijk naar de delen waaruit het woord is opgebouwd.
5. Zoek naar een voorbeeld in de tekst.
6. Kijk naar de afbeeldingen bij de tekst. 
7. Zoek de betekenis op in een woordenboek. 

Slide 5 - Slide

Woordenschat
GRONDWOORD?

Kern van het woord; 
prijsvraag = vraag
puddinkje = pudding
zonnebril = zon + bril
gelach = lach





Slide 6 - Slide

Woordenschat
ZS 
Maak de opdrachten in je schrift. 
Zelfstandig stilte werken.
Weet je er 1 niet? Sla hem even over en wacht totdat ik bij jou ben.
Gebruik het stappenplan op blz.31
Blz.32 opdracht 1 en 3.

Klaar? Lees alvast 1.9 over homofonen en homoniemen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 11 - Open question

Homoniemen
Een woord met meerdere betekenissen.

Slide 12 - Slide

Welk plaatje past bij welke uitleg?
Een voertuig, vooral gebruikt in de landbouw. 
Hulpmiddel om water weg te trekken.

Slide 13 - Drag question

Welke betekenis past erbij?

Tim kocht gisteren een nieuwe bank.

A
Instelling waar geld wordt beheerd.
B
Meubel waar je op kan zitten.

Slide 14 - Quiz

Welke betekenis past erbij?

Zijn arm deed veel pijn.
A
Lichaamsdeel
B
Niet rijk zijn.

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 17 - Open question

Slide 18 - Slide

Kijk naar het plaatje: wat klopt hier niet?

Slide 19 - Open question

Homofonen
Woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft. Ze betekenen niet hetzelfde. 

Slide 20 - Slide

Welk woord past op de puntjes?

Hij reed veel te ... op de snelweg.
A
hard
B
hart

Slide 21 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Hij mocht aan het ... draaien.

A
rat
B
rad

Slide 22 - Quiz

Welk woord past op de puntjes?

Ik weet niet waar mijn boek ...
A
licht
B
ligt

Slide 23 - Quiz

Ik begrijp wat homoniemen en homofonen zijn en ik kan aan het werk.
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

Aan het werk
Blz.34-35 opdracht 5 t/m 7

Klaar? Woordzoeker van voltooid deelwoord.
timer
10:00

Slide 25 - Slide

Afsluiting les
Lesdoelen behaald?
  • Ik begrijp de betekenis van verschillende examenwoorden
  • Ik kan benoemen wat homofonen en homoniemen zijn en kan daar een voorbeeld van geven. 

Slide 26 - Slide