haben & sein, esttenten herhaling + oefenblad

1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2,3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Heute
- Aufgabe 1 auf Seite 47 besprechen.
- Haben & sein.
- Schwache Verben.
- Probe Aufgabe.



Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

maak de juiste combinaties
sleep de werkwoorden naar het juiste persoonlijk voornaamwoord op de volgende dia's

Slide 4 - Slide

het werkwoord haben
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 5 - Drag question

het werkwoord sein
ich
du
e/s/e
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 6 - Drag question

Wat is het voltooid deelwoord van haben?
A
gehaben
B
gehat
C
gehabt
D
gehabe

Slide 7 - Quiz

Wat is het voltooid deelwoord
van sein?
A
geseind
B
gewesen
C
gewest
D
gesind

Slide 8 - Quiz

Zwakke werkwoorden
...zijn regelmatig

...worden volgens een vast schema vervoegd

Er bestaat ook een handig ezelsbruggetje voor. 

Slide 9 - Slide

Hoe krijg je de stam?
In het Duits krijg je de stam door
van het hele werkwoord

de -en of -n (als er geen 'e' voor staat)
weg te laten

Voorbeelden:
machen > mach;  spielen > spiel;  radeln > radel

Slide 10 - Slide

Ezelsbruggetje





Achter de stam van het werkwoord komen de uitgangen:

(FE)    E - ST - T - EN - T - EN

 

Slide 11 - Slide

Voorbeeld: machen (doen, maken)
(ik)
(jij)
(hij/zij/het)      (wij)
(jullie) 
(zij/u)   
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
mach e              
mach st 
mach
mach en
mach t
mach en

Slide 12 - Slide

Voorbeelden
'normaal' werkwoord en uitzondering!
machen 
ich mach e
du mach st
er/sie/es mach t
wir mach en
ihr mach t
sie/ Sie mach en

reden (d/t)
ich rede
du red est
er/sie/es red et
wir reden
ihr red e
sie/ Sie red en

                     
reisen (ss, ß, s & z)
ich reise
du reis  t
er/sie/es reist
wir reisen
ihr reist
sie/ Sie reisen

                     

Slide 13 - Slide

IDEWIS (1e naamval)
Wat is de volgorde van de persoonlijke voornaamwoorden?
Gebruik het woord "IDEWIS" als ezelsbruggetje.
I = ich (ik)
D = du (jij)
E = er/sie/es (hij/zij/het)
W = wir (wij)
I = ihr (jullie)
S = Sie/sie (U/zij)  

Slide 14 - Slide

AUFGABEN
- Probe Aufgabe 
- Aufgabe 8 auf Seite 52/53 
(in de tekst onderstrepen waar je het hebt gevonden)


Slide 15 - Slide