science quizz

1 / 35
next
Slide 1: Slide
ScienceMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Science Quizz
  • Iedereen speelt individueel 
  • Telefoon met internet nodig
  • Niet opzoeken op internet!
  • Camera aanhouden!

Slide 2 - Slide

Thema 1: Heelal

Slide 3 - Slide

De zon is een ........
A
Planeet
B
Ster

Slide 4 - Quiz

Wat is geen planeet uit ons zonnestelsel
A
Aarde
B
Mars
C
Pluto
D
Venus

Slide 5 - Quiz

Welke planeet staat het dichtste bij de zon?
A
Mars
B
Saturnus
C
Venus
D
Mercurius

Slide 6 - Quiz

Welke astronaut landde als eerste op de maan?
A
John Young
B
Buzz Aldrin
C
Andre Kuipers
D
Neil Armstrong

Slide 7 - Quiz

Stel dat je en grote hoeveelheid water op de zon zou spuiten, wat gebeurt er dan?
A
de zon wordt heter
B
de zon dooft uit
C
de zon gaat minder fel schijnen

Slide 8 - Quiz

Science lessen

Slide 9 - Slide

Welk project zat NIET in de brugklas
A
Lego
B
horen/zien/voelen
C
Chips /Frisdrank
D
Hovercraft

Slide 10 - Quiz

Welk vak geeft mevrouw Van der Geest
A
Biologie
B
Natuurkunde
C
Scheikunde
D
Wiskunde

Slide 11 - Quiz

In welke klas geeft mevrouw Frima geen Nask
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 12 - Quiz

Proefjes

Slide 13 - Slide

Bij hoeveel graden kookt water? Vul alleen het getal in

Slide 14 - Open question

Op welk materiaal smelt een ijsblokje sneller?
A
Aluminium
B
Plastic

Slide 15 - Quiz

Van welke stof is de afkorting?
CO2

Slide 16 - Open question

Welk antwoord is fout?
A
als de brander aan is draag je een labjas
B
Tijdens het werken met een brander moet je zitten
C
Je verwarmt water met de blauwe vlam
D
Als de brander aan is draag je een bril

Slide 17 - Quiz

Welke kleur heeft de pauze vlam?
A
Blauw
B
Blauwe ruisende
C
Oranje

Slide 18 - Quiz

Wetenschapsvragen

Slide 19 - Slide

Wanneer heb je de grootste kans verkouden te worden?
A
Als je voor een open raam op de tocht zit
B
Als je in de regen buiten speelt zonder jas
C
Als je op school zit

Slide 20 - Quiz

Welk dier herkent zichzelf in de spiegel?
A
Een dolfijn
B
Een paard
C
Een kat

Slide 21 - Quiz

Het zuur in karnemelk is eigenlijk:
A
Plas van een virus
B
Plas van een schimmel
C
Plas van een bacterie

Slide 22 - Quiz

Uitleg vorige vraag
In karnemelk zitten speciale bacteriën die een zuur maken. Dat zuur maakt de kleine eiwitdeeltjes in de melk stuk en zorgt ervoor dat ze aan elkaar gaan kleven. Daardoor is karnemelk niet alleen zuurder, maar ook veel dikker dan gewone melk. Die zogeheten melkzuurbacteriën hebben geen mond, maar een huid die vol zit met gaatjes. Door die gaatjes zuigen ze melk op om de melksuikers op te eten. Wat ze niet kunnen gebruiken komt door diezelfde gaatjes ook weer naar buiten. Het zuur in de karnemelk is dus eigenlijk een soort bacterieplas.

Slide 23 - Slide

Wanneer fiets je het veiligst op een gladde weg?
A
Met hard opgepompte banden
B
Met zachte banden
C
Met een harde voorband en een zachte achterband

Slide 24 - Quiz

uitleg
De banden van de fiets maken contact met de ondergrond. Zachte banden zijn iets platter. Dit geeft meer grip op de ondergrond. Bij gladde wegen betekent dit dat je met zachte banden minder snel gaat glibberen doordat er meer weerstand is. Pomp je de banden hard op dan gebeurt het tegenovergestelde. De band heeft nu minder grip op de weg doordat hij minder contact maakt met de ondergrond.

Slide 25 - Slide

Jij en je driejarige broertje zitten op schommels waarvan de touwen even lang zijn en worden even ver naar achteren getrokken. Wie is als eerste terug als jullie tegelijkertijd worden losgelaten en zelf niet meeschommelen?
A
jij
B
Je broertje
C
tegelijk

Slide 26 - Quiz

Uitleg
Het verschil in gewicht tussen jou en je broertje heeft geen invloed op de tijd waarin jullie één keer heen en weer schommelen. Die tijd wordt bepaald door de lengte van de touwen. Hoe langer de touwen zijn, hoe langer het duurt voordat je heen en weer geschommeld bent. Omdat de touwen van de schommels even lang zijn, zullen jullie in dezelfde tijd heen en weer schommelen. Zelfs als een van jullie verder naar achteren wordt getrokken, schommelen jullie in dezelfde tijd één keer heen en weer.

Slide 27 - Slide

Stel dat je al je longblaasjes uitvouwt tot een plat oppervlak. Hoeveel pinpassen zou je daarmee dan kunnen bedekken?
A
Minder dan 500
B
Tussen de 500 en 5.000
C
Meer dan 5.000

Slide 28 - Quiz

uitleg
Een mens heeft in totaal ongeveer 480 miljoen longblaasjes. De totale oppervlakte van alle longblaasjes samen van een volwassene is gemiddeld 85 m2. Voor een kind van elf jaar is dat 35 m2 en dat is gelijk aan 350.000 cm2. Een pinpas is 8,5 cm lang en 5,4 cm breed; de oppervlakte van een pinpas is dus 46 cm2. Dat betekent dat je 350.000 / 46 = 7608 pinpassen kunt bedekken met de oppervlakte van je longblaasjes. 

Slide 29 - Slide

Waarom dondert het bij onweer?
A
Omdat de bliksemflits heet is
B
Omdat de bliksemflits in de grond inslaat
C
Omdat de bliksemflits regendruppels laat exploderen

Slide 30 - Quiz

Uitleg
Geluid is niets anders dan trillende lucht. Omdat een bliksemflits heel heet is, wordt de lucht rondom de flits opgewarmd. Als lucht warmer wordt, wil die meer ruimte innemen en gaat uitzetten. Als de lucht vlak bij de bliksem uitzet, duwt die heel snel de omringende lucht weg. Deze luchtbewegingen, ook wel trillingen genoemd, vliegen verder door de lucht. Uiteindelijk komen de trillingen aan bij jouw oor waardoor je de donder kunt horen. Geluid beweegt zich dus door de lucht, net als licht. Maar licht beweegt sneller dan geluid. Daardoor zie je vaak eerst een flits en hoor je pas later de donder.

Slide 31 - Slide

Hoe drinkt een kat?
A
Hij trekt met het puntje van zijn tong water omhoog
B
Hij maakt een kommetje van zijn tong
C
Hij zuigt water op met zijn bek

Slide 32 - Quiz

Op welk moment tijdens het lopen heb je de meeste kans om je hoofd te stoten?
A
Als je beide voeten op de grond hebt
B
Als je op één been staat
C
Als je afzet met je voet

Slide 33 - Quiz

Uitleg
Je hebt de meeste kans om je hoofd te stoten als de afstand van je kruin tot de grond het grootst is. Wanneer je tijdens het lopen op beide benen staat (één voet voor, één voet achter), vormen ze een driehoek met de grond. De rechte lijn van je middel naar de grond is dan korter dan de lengte van je been. Ook tijdens het afzetten met je voet heb je beide benen aan de grond. Wanneer je tijdens het lopen op één been staat, is je andere been naar voren aan het bewegen. Je bovenlichaam is dan in één lijn met je standbeen. Op dat moment is de afstand van je kruin tot de grond het grootst dus heb je de meeste kans om je hoofd te stoten.

Slide 34 - Slide

Prijsuitereiking

Slide 35 - Slide