DT3A Modale Verben verleden tijd H3 unterwegs

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Programm für heute:

Herzlichen Wilkommen 

Modale Werkwoorden

Lernziel

Ich kann die Modalverben übersetzen (vertalen)

Ich kann die Modalverben im Präteritum im Satz einsetzen

Duitse modale werkwoorden

Modalverben verleden tijd

je ziet zo een schema met werkwoorden in de verleden tijd.

Iedereen kan straks een antwoord geven op de vraag:

wat moet je weten over deze werkwoorden in de verleden tijd?

hoe leer je ze? regels?ezelsbrug?  

Wat valt op aan de uitgangen in de verleden tijd? Tips/ezelsbrug? Hoe leer je ze goed?  

Modale werkwoorden verleden tijd

	(können)
ich	k o nn- te
du	k o nn- t est
er/sie/es	k o nn- te
wir	k o nn- ten
ihr	k o nn - tet
sie/Sie	k o nn - t en

Er ________ das Buch nicht finden.

1. konn
2. Könn
3. konnte
4. könnte

Die Lehrerin sagte, ihr _______ die Hausaufgaben machen!

1. solltet
2. musstet
3. sollet
4. müsset

Hausaufgaben _______ gemacht werden!

1. müssten
2. müten
3. mussten
4. muten

Hebben müssen en können in de verleden tijd ook een Umlaut.

1. ja
2. nee
3. alleen in de personen enkelvoud
4. alleen in de personen meervoud

Gestern ……….. wir leider nicht
(können)

1. können
2. konntet
3. könnten
4. konnten

Warum .............. du gestern nicht mitkommen (wollen)

1. willst
2. wolltest
3. wollst
4. wollte

Er .............. nicht in die Disko gehen (dürfen)

1. durfte
2. dürfe
3. durften
4. dürfte

Warum .... du vorige Woche nachsitzen (nablijven)?

1. musste
2. musstest
3. müsstest
4. musst

Wir .... nicht, dass man eine Fahrkarte braucht!

1. wusstest
2. wissen
3. wussten
4. wüssten