Noteer van de zinnen de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg) of het naamwoordelijk gezegde (ng), het lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijke bepaling (bwb). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een kruisje (x).
Na deze zinsdelen, benoem je ook de zinsdeelstukken bijvoeglijke bepaling en bijstelling.