1) Plaats
zinsdeelstreepjes.
2) Benoem alle zinsdelen (pv t/m vv).
3) Zoek de kernen in de zinsdelen
4a) Is de kern van het zinsdeel een zn > staat er nog iets voor of achter dit zn in hetzelfde zinsdeel? Dan is dit een bvb. Er kunnen er meer in een zinsdeel en/ of zin staan.
4b) Is de kern van het zinsdeel een niet-zn > staat er nog iets voor of achter dat niet-zn in datzelfde zinsdeel? Dan is dat obwb. Let op: er kunnen er meer in een zinsdeel en/ of zin staan.
5) Noteer als volgt. Voorbeeldzin: Ik /woon/ in een heel mooi huis.
heel mooi = bvb bij huis
heel = obwb bij mooi (een obwb kan in een bvb staan!)