Wat gaan je deze les leren (lesdoel); tijd, fictie/non-fictie & beoordelingswoorden
Uitleg theorie, instructie opdrachten;
Zelfstandig werken aan opdrachten;
Lesafsluiting: evaluatie les, huiswerk, volgende les.
Lesprogramma
Slide 2 - Slide
This item has no instructions
Hoeveel tijd heb je nodig om je boek uit te lezen.
Hoeveel tijd heb je nodig om je fictieverslag te maken?
Fictieopdracht
Slide 3 - Slide
Tijdens deze fase blik je terug op de vorige les.
Eventueel bespreek je moeilijke opdrachten uit het huiswerk.
Kunnen
Je weet wat fictie en non-fictie is.
Je weet wat het begrip tijd betekent bij verhalen.
Je kunt van je eigen leesboek aangeven of het fictie of non-fictie is.
Je kunt je mening over een verhaal geven door beoordelingswoorden te gebruiken.
Weten
Slide 4 - Slide
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Tijdsreizen
Kruistocht in spijkerbroek
Suske en Wiske en de duistere diamant
Slide 5 - Slide
Tijdens deze fase richt je de aandacht van de leerlingen op de lesstof en activeer je de voorkennis.
Tijdsreizen
Stel dat je kon reizen door de tijd. In welke tijd zou jij best eens een kijkje willen nemen?
Leg uit waarom.
Slide 6 - Slide
Tijdens deze fase richt je de aandacht van de leerlingen op de lesstof en activeer je de voorkennis.
Een bijzondere ontmoeting blz. 60
Het verhaal wordt voorgelezen.
Lees mee, zodat je daarna vragen kunt beantwoorden.
Slide 7 - Slide
Tijdens deze fase van de les geef je uitleg en doe je het leren voor (modellen).
Zelfstandig werken
Lees
Een bijzondere ontmoeting (blz. 60)
Maak
Opdracht 1 (blz. 64)
Hoe
Klassikaal
Tijd
5 minuten
Klaar
Resultaat
Je kunt aangeven of je dit boek van Tanja de Jonge wil lezen.
Je kunt aangeven of een een ander boek over reizen door de tijd zou willen lezen.
timer
1:00
Slide 8 - Slide
Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen jouw instructie hebben begrepen d.m.v. een begeleide oefening.
Er zijn twee soorten teksten:
1. fictie (verzonnen)
2. non-fictie (echt)
Uitleg fictie / non-fictie
Slide 9 - Slide
Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.
1. Schrijvers vertellen dingen die echt gebeurd zijn. 2. Het is bedacht. 3. Het gaat over de werkelijkheid. 4. Schrijvers verzinnen verhalen. 5. Een bericht in de krant is hier een voorbeeld van. 6. Een stripverhaal is hier een voorbeeld van. 7. Een verhaal in een leesboek is hier een voorbeeld van. 8. Het jeugdjournaal is hier een voorbeeld van.
Even oefenen: fictie of non-fictie
Schrijf de antwoorden op in je schrift.
Slide 10 - Slide
Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.
Uitleg beoordelingswoorden
Wat je van een verhaal vindt, is heel persoonlijk. Een verhaal doet iets met je of juist niet.
Als je uitlegt wat er met je gebeurt als je ene verhaal leest, dan gebruik je beoordelingswoorden.
grappig
droevig
herkenbaar
onbekend
vlot verteld
langdradig
verrassend
voorspelbaar
Slide 11 - Slide
Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.
Uitleg beoordelingswoorden
Ik vind het een grappig verhaal, want.....
Ik vind het een spannend verhaal, omdat de hoofdpersoon in gevaar is. Ik ben benieuwd hoe het afloopt.
grappig
droevig
herkenbaar
onbekend
vlot verteld
langdradig
verrassend
voorspelbaar
Slide 12 - Slide
Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.