Natuurwetenschappen

Natuurwetenschappen
  • Je weet hoe we waarnemen bij natuurkunde
  • Je kent het verschil tussen biologie, natuurkunde en scheikunde
  • Je kan een maatcilinder aflezen
  • Je weet het verschil tussen verschillende soorten meetapparatuur
  • Je kent verschillende meet eenheden
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Natuurwetenschappen
  • Je weet hoe we waarnemen bij natuurkunde
  • Je kent het verschil tussen biologie, natuurkunde en scheikunde
  • Je kan een maatcilinder aflezen
  • Je weet het verschil tussen verschillende soorten meetapparatuur
  • Je kent verschillende meet eenheden

Slide 1 - Slide

Waar
Niet waar
Licht is een verschijnsel waarover je bij natuurkunde leert
Het smeltpunt van ijs is 5 graden Celsius
1 gram = 10 kilogram
Een analoge weegschaal werkt met een wijzer
Een eenheid van massa is kilogram
Met je vingers kun je precies de temperatuur van water meten
Een koffiekopje heeft een grotere inhoud dan een emmer van 10L
Een digitale klok geeft de tijd aan met wijzers
Temperatuur kun je meten met een liniaal
Water is een materiaal, want je kunt er een voorwerp van maken
1 mm = 10 cm

Slide 2 - Drag question

Tijd kun je meten met een
A
liniaal
B
geo-driehoek
C
thermometer
D
klok

Slide 3 - Quiz

Je gaat een proef je doen, je hebt hiervoor 30 mL water nodig. Waarmee kun je dit afmeten?
A
Een bekerglas
B
Een maatcilinder
C
Een meetlat
D
Een erlenmeyer

Slide 4 - Quiz

Wat kun je met je zintuigen doen?
A
Je kunt er iets mee waarnemen
B
Je kunt er iets goed mee bekijken
C
Je kunt er iets koud mee maken
D
Je kunt er iets mee opschrijven

Slide 5 - Quiz

Bij practicum gebruik je soms een digitale thermometer. Met een digitale thermometer meet je de:
A
tijd
B
lengte
C
temperatuur
D
tijd, lengte en temperatuur

Slide 6 - Quiz

Piet zegt: 'De lengte van een paal is 1 meter 20."
De lengte van de paal is dan precies
A
102 cm
B
120 mm
C
120 cm
D
201 cm

Slide 7 - Quiz

Bij een proefje gebruik je de brander. Hierbij wordt aardgas gebruikt, het verbranden van aardgas is:
A
natuurkunde
B
scheikunde
C
biologie
D
aardrijkskunde

Slide 8 - Quiz

Welke temperatuur heeft kokend water?
A
0 graden Celsius
B
10 graden Celsius
C
100 graden Celsius
D
5 graden Fahrenheit

Slide 9 - Quiz

Wat is nauwkeuriger, je zintuigen of meet-apparatuur
A
zintuigen
B
meet-apparatuur
C
het hangt ervan af wat je wilt meten
D
ze zijn allebei even nauwkeurig

Slide 10 - Quiz

Linda is bij de dokter en moet op de weegschaal gaan staan. Met welke eenheid wordt de massa aangegeven?
A
gram
B
pond
C
ons
D
kilogram

Slide 11 - Quiz

5 mL
36 mL
28 mL
64 mL
52 mL
46 L
3 mL
82 mL
55 mL
48 mL

Slide 12 - Drag question

Natuurverschijnselen zijn dingen die gebeuren in de natuur. Wat zijn voorbeelden?
A
bellen met je mobiel
B
bliksem bij onweer
C
water koken
D
je fietsband oppompen

Slide 13 - Quiz

Biologie gaat over:
A
niet levende natuur
B
niet levende natuur met veranderingen die je niet kunt terug draaien
C
levende natuur
D
levende natuur en niet levende natuur

Slide 14 - Quiz

Natuurkunde gaat over
A
niet levende natuur met blijvende veranderingen
B
levende natuur
C
levenloze natuur
D
niet levende natuur met niet blijvende veranderingen

Slide 15 - Quiz

Je doet het licht aan als het donker wordt
A
biologie
B
zorg en welzijn
C
natuurkunde
D
nergens bij je wil gewoon licht

Slide 16 - Quiz

Sneeuw hoort bij
A
het weer, dus aardrijkskunde
B
de winter, dus geschiedenis
C
water, dus natuurkunde
D
water, dus scheikunde

Slide 17 - Quiz

Proeven is bij natuurkunde een goede manier van waarnemen
A
waar, dan weet je gelijk wat voor stof het is
B
niet waar, als het vies is weet je het nog niet
C
niet waar, het kan heel gevaarlijk zijn
D
waar, maar het kan wel heel vies smaken

Slide 18 - Quiz

De conclusie bij je onderzoek is
A
wat je wil onderzoeken
B
antwoord op de onderzoeksvraag
C
wat je denkt dat het antwoord gaat zijn
D
het uitvoeren van een proefje

Slide 19 - Quiz

Als je het lokaal wil opmeten gebruik je een
A
liniaal
B
rolmaat
C
geodriehoek
D
thermometer

Slide 20 - Quiz