Les 4.7 Grammatica (2)

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de kenmerken van een lidwoord (LW),                  zelfstandig naamwoord (ZN) en werkwoord (WW) en kan ik een                              lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord benoemen.
              Verder weet ik hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet                      vormen.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Inhoud van deze les
• Welkom
• Taalvoutje
• Doel: Aan het eind van de les weet ik de kenmerken van een lidwoord (LW),                  zelfstandig naamwoord (ZN) en werkwoord (WW) en kan ik een                              lidwoord, zelfstandig naamwoord en werkwoord benoemen.
              Verder weet ik hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet                      vormen.

Slide 1 - Slide

Taalvoutje






Arme colotanten…

Slide 2 - Slide

Actie:
• Herhaling instructie lidwoord (LW), zelfstandig naamwoord (ZN) en                      werkwoord (WW)
• Instructie zwakke werkwoorden in de verleden tijd
• ZS  les 4.7 opdracht 1 - 10 
           TJZ les 4.7
           les 4.8 opdracht 1 - 3         
• Afsluiting (evaluatie leerdoelen)


Slide 3 - Slide

Lidwoord (LW)
Er zijn 3 lidwoorden (LW) in het Nederlands: de, het en een.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: het huis, de tas, een hond.
In het meervoud gebruik je altijd de: de huizen, de tassen, de honden.
Soms staan er nog andere woorden tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord: het glazen huis.

Slide 4 - Slide

Zelfstandig naamwoord (ZN)
Zelfstandige naamwoorden (ZN) zijn woorden voor:
  • mensen: bakker, kindje, vuilnismannen;
  • dieren: hond, aapje, muizen;
  • planten: cactus, bomen, grassprietje;
  • dingen: pen, krukje, gordijnen;
  • namen: Sem, Ommen, Meidoornstraat;
  • begrippen: liefde, respect, geluk;
Vaak kun je een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten: een opa, het berichtje, de cavia's.

Slide 5 - Slide

Werkwoord (WW)
Een werkwoord (WW) is een doe-woord. Het zegt wat iets vof iemand doet of wat er gebeurt.
Voorbeeld: maak, gedaan, is, wandelde, bekijken, liep...........
Werkwoorden hebben verschillende vormen. Ze staan in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd.
Van een werkwoord kun je een ik-hij-wij-rijtje maken.
Voorbeeld: ik loop - hij loopt - wij lopen.

Slide 6 - Slide

Uitlegvideo
Hierna volgt een uitlegvideo over eenvoudige werkwoorden.

Als je het handig vindt, kun je de video stopzetten en aantekeningen maken.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd (1)
Zwakke werkwoorden zijn werkwoorden die in de verleden tijd niet van klank veranderen.
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je door -de(n) of -te(n) achter de ik-vorm te zetten.

noemen   -    ik noem      -   ik noemde  -   wij noemden
horen        -    ik hoor        -    ik hoorde    -   wij hoorden
fietsen      -    ik fiets        -    ik fietste     -   wij fietsten
werken     -    ik werk        -   ik werkte     -   wij werkten

Slide 9 - Slide

Zwakke werkwoorden in de verleden tijd (2)
fietsen      -    ik fiets        -    ik fietste     -   wij fietsten
horen        -    ik hoor        -    ik hoorde    -   wij hoorden

bonzen    -    ik bons       -     ik bonsde   -   wij bonsden
draven     -    ik draaf      -      ik draafde   -   wij draafden     't k f s ch p

praten      -    ik praat      -      ik praatte    -   wij praatten
kneden    -    ik kneed    -      ik kneedde -   wij kneedden

Slide 10 - Slide

timer
15:00

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide