BK1b - 4.7 en 4.8 - donderdag 1e uur

LW, ZN en WW

BK1b
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

LW, ZN en WW

BK1b

Slide 1 - Slide

PLATTEGROND 

Slide 2 - Slide

LESDOELEN
- Ik herhaal kort wat een lw, zn en ww is (= paragraaf 4.7.)
- Ik bespreek het huiswerk en stel vragen
- Ik weet hoe ik de verleden tijd maak van zwakke werkwoorden

Slide 3 - Slide

Lidwoorden
<=  vaak voor zelfstandig naamwoord
<=  soms een ander woord ertussen
de
het
een
de volle maan, de lange vakantie,
het grote paleis
 het huis, de school, de lolly, een kassabon

Slide 4 - Slide

Zelfstandige naamwoorden
  • dingen
  • NAMEN (!!!)
  • begrippen
  • mensen
  • dieren
  • planten 
- de, het of een ervoor
- meervoud maken
- verkleinwoord maken

Slide 5 - Slide

Werkwoorden
  • doe-woorden  (iets wat iemand
     doet of iets wat gebeurt)
  • Staan in tegenwoordige tijd of
      in de verleden tijd
  • Je kunt er een ik-, jij-, hij-,
      wij-, zij-vorm van maken

Slide 6 - Slide

HW bespreken
Hoofdstuk 4, paragraaf 4.7., bladzijde 48
Opdrachten 1, 2, 3 , 4, 7 en 8
Klaar? Probeer ook opdracht 9. 

Slide 7 - Slide

4.8. Zwakke werkwoorden 
4.8. Zwakke werkwoorden
in de verleden tijd
Wat zijn zwakke werkwoorden?
Wat is ook alweer de verleden tijd?

Slide 8 - Slide

Verleden tijd zwakke ww'en
  • Je zet -te of -de achter de ik-vorm
  •  Met -de 
Hele werkwoord
Ik-vorm
Verleden tijd
noemen
noem
noemde/noemden
spelen
speel
speelde/speelden

Slide 9 - Slide

Verleden tijd zwakke ww'en
  • Je zet -te of -de achter de ik-vorm
  •  Met -te 
Hele werkwoord
Ik-vorm
Verleden tijd
werken
werk
werkte / werkten
lachen
lach
lachte/lachten

Slide 10 - Slide

Vier keer opletten!
1. t-werkwoorden - hoort er één, schrijft er twee 

2. d-werkwoorden - hoort er één, schrijft er twee

3. z-werkwoorden - ik-vorm krijgt -s => daarachter -de(n)

4. v-werkwoorden - ik-vorm krijgt -f => daarachter -de(n)
sporten - ik sport   =>  verleden tijd: sportte / sportten
laden - ik laad   =>  verleden tijd: laadde / laadden
reizen - ik reis   =>  verleden tijd: reisde / reisden
leven - ik leef   =>  verleden tijd: leefde / leefden

Slide 11 - Slide

Aan de slag
Hoofdstuk 4, paragraaf 8, bladzijde 52
Opdracht 1, 3, 5  en 6
Is huiswerk dinsdag 20 juni

Slide 12 - Slide

LESDOELEN
- Ik herhaal kort wat een lw, zn en ww is (= paragraaf 4.7.)
- Ik bespreek het huiswerk en stel vragen
- Ik weet hoe ik de verleden tijd maak van zwakke werkwoorden

Slide 13 - Slide