Stam van het werkwoord bepalen: Het werkwoord is 'lopen'. Om de stam te vinden, haal je 'en' van het werkwoord af. Dus 'lopen' wordt 'loop'.
Persoonsvorm bepalen: Nu kijken we naar de persoonsvorm van het werkwoord. Dit is de vorm van het werkwoord die verandert afhankelijk van wie de actie uitvoert (ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij).
Als de persoonsvorm 'ik' is, gebruiken we gewoon de stam. Dus 'ik loop'.
Als de persoonsvorm 'jij', 'u', 'hij', 'zij' of 'het' is, dan voegen we een 't' toe aan de stam van het werkwoord (behalve als de zin eindigt op 'jij' of 'u', dan blijft de stam zonder 't'). Dus 'jij loopt', 'u loopt', 'hij loopt', 'zij loopt', 'het loopt'. Maar: 'Loop jij?' en 'Loopt u?'
Als de persoonsvorm 'wij', 'jullie' of 'zij' (meervoud) is, dan gebruiken we het hele werkwoord. Dus 'wij lopen', 'jullie lopen', 'zij lopen'.