1.2 de bouw van een organisme

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

1.2 de bouw van een organisme

organen en cellen

Even herhalen

Wat is een voorbeeld van stofwisseling?

1. Ademhalen
2. Bewegen.
3. Groeien
4. Voortplanten

De witte kleur van de bloemen is een levenskenmerk van een madeliefje.

1. Waar
2. Niet waar

Het leven van een hond eindigt met de dood

1. waar
2. Niet waar

Een schimmel is een organisme

1. Waar
2. Niet waar

Een blad dat van een boom is gevallen is levenloos.

1. waar
2. niet waar

Doel

- Je kunt de organisatieniveaus binnen een organisme benoemen en beschrijven. 

Organen

- Een orgaan is een deel van een organisme met een of meer functies, bijv. longen, functie ademhalen.

- planten en dieren hebben ook organen. Organen van planten zijn bijv. wortels, stengels en bladeren. 

Orgaanstelsel

- grote organismen hebben orgaanstelsels, zoals het verteringsstelsel. 

- Een orgaanstelsel is een groep organen die samenwerken. 

Een orgaanstelsel bestaat uit één of meerdere organen

1. waar
2. niet waar

De stengel van een plant is een orgaan

1. waar
2. niet waar

Cellen

- organen bestaan uit cellen.

- Cellen hebben diepte. 

- Cellen hebben verschillende vormen. De vorm hangt samen met de functie.  

Weefsel

- Een groep cellen met dezelfde vorm en functie noem je een weefsel. 

- Een orgaan bestaat uit meerdere weefsels. 

- In veel weefsel zit tussencelstof tussen de cellen. Kan vloeiende stof of harde stof zijn, afhankelijk van de functie (voorbeeld botten). 

- Bijv. in hersenen zit hersenvloeistof tussen de zenuwcellen, in beenweefsel harde stof (kalk) tussen de botcellen. 

- Cellen liggen dan dus niet direct tegen elkaar aan. 

Een weefsel is een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie(s).

1. waar
2. niet waar

Wat is de juiste volgorde van deze delen, van klein naar groot?

1. Cel – orgaan – weefsel – orgaanstelsel.
2. Cel – weefsel – orgaan – orgaanstelsel.
3. Weefsel – cel – orgaan – orgaanstelsel.
4. Weefsel – cel – orgaanstelsel – orgaan

Samenwerken

- Alle orgaanstelsels. organen, weefsels en cellen vormen samen een organisme. 

- orgaanstelsels werken ook samen. 

Maken

opdracht 1 t/m 3