NK, Kapitel 4, les 4, week 7

Guten Morgen 
liebe Schüler!
1 / 32
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Guten Morgen 
liebe Schüler!

Slide 1 - Slide

Lernziel(e)
Je weet hoe je de der- en de ein-Gruppe moet herkennen en gebruiken.

Je kunt in Woots inloggen en een oefening zelfstandig maken. 

Slide 2 - Slide

Programma:
Deel 1:
- HW nakijken
- Grammatik B uitleg
- Zelfstandig aan het werk met Grammatik.

Deel 2:
- inloggen in Woots en een luisteropdracht zelfstandig maken.

Slide 3 - Slide

Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?
Was haben wir in der letzten Stunde gemacht?

Slide 4 - Slide

Hoe ging nou dat stappenplan?
  • Hoort het woord bij de der- of bij de ein- Gruppe?
  • Volgt het in te vullen woord een voorzetsel dat een naamval afdwingt? 
  • Zo niet, dan moet je ontleden.
  • Kijk dan wat het geslacht van het zelfst.nw is zodat je weet in welke kolom je moet zoeken.

Slide 5 - Slide

Voorbeelden hoe je dit stappenplan toepast.
  1. Ohne (de) ______ Stadtplan hätten wir den Shop nie            gefunden.

  1. Ohne den Stadtplan hätten wir den Shop nie gefunden.

Slide 6 - Slide

Voorbeelden hoe je dit stappenplan toepast.
  1. (de) _________ Sonne scheint den ganzen Tag.
  2. Die Sonne scheint den ganzen Tag.

Slide 7 - Slide

Huiswerk nakijken
Kapitel 4
E-> Grammatik, Aufg. 18, 19, 20,21, 22 boek

Slide 8 - Slide

Aufgabe 18
Hast du die Eintrittskarten nicht dabei?
Der Polizist ist beim Karneval immer dabei.
Das Pferd erschrickt vor dem Lärm beim Umzug.
Die Idee an sich war gut; die Ausführung aber nicht.
Ich würde das Konzert von Sido auch gerne besuchen.
Der Delfin im Tierpark führt alle zwei Stunden eine Show vor.
Die Freundschaft zwischen den beiden Mädchen ist ehr eng.

Slide 9 - Slide

Aufgabe 19
1 Wer ist nach dem Jungen an der Reihe?
2 Ich komme dann nachmittags zu der Oma.
3 Die Kletterhalle ist auch für die Kinder zugänglich.
4 Soll ich mich bei den Veranstaltern für die Tour anmelden?
5 Ich habe das Fußballspiel nicht gesehen, tut mir wirklich leid.
6 Der Wettkampf gegen den Trainer war leicht zu gewinnen.


Slide 10 - Slide

Aufgabe 19 B + C
De laatste letter van het lidwoord komt overeen met die van het persoonlijk voornaamwoord in dezelfde naamval. Dit kun je als ezelsbruggetje gebruiken.

dem – ihm       der – ihr    dem – ihm     den – ihnen

Slide 11 - Slide

Aufgabe 20


Slide 12 - Slide

Aufgabe 22



Slide 13 - Slide

Neue Grammatik-> filmpje NK

Slide 14 - Slide

Stappenplan: Stap 1
Je zoekt in de zin of er voorzetsels staan, die een naamval afdwingen.

 Is het een voorzetsel uit de 3e naamval?
 Is het een voorzetsel uit de 4e naamval?

Slide 15 - Slide

Voorzetsels 3e naamval
uit
bij
met
na / naar
sinds
van
naar (personen)
aus   =
bei    = 
mit    =
nach =
seit   =
von   =
zu     =

Slide 16 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
tot
door
voor
tegen
zonder
om
bis     =
durch =
für      =
gegen =
ohne   =
um      =

Slide 17 - Slide

der-Gruppe
m
v
o
mv
1
der Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
3
dem Mann
der Frau
dem Kind
den Kindern
4
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder

Slide 18 - Slide

Welke woorden horen bij de der-Gruppe?
deze/dit = is in het Duits dies-
elk         = is in het Duits jed-
welk      = is in het Duits welch-
zulk       = is in het Duits solch-
sommig = is in het Duits manch-
alle        = is in het Duits all-

Slide 19 - Slide

Welke woorden horen bij de der-Gruppe?
Bijvoorbeeld:
das Essen -> Bei jedem Essen gibt es Pommes dazu.


der Mann   -> Für welchen Mann gibt es keine Frau?


die Zeit      -> Zu welcher Zeit essen wir?

dem
den
der

Slide 20 - Slide

Stappenplan: Stap 2
Als je geen voorzetsel ziet staan, dan zul je de zin moeten ontleden, om te bepalen welke naamval je moet invullen.






Slide 21 - Slide

Stappenplan: Stap 2
1. Is het een onderwerp dan -> 1e naamval
    Maak de zin vragend en het onderwerp staat achter PV op de 2e plek  

2. Is het een meewerkend voorwerp -> 3e naamval
    Stel de vraag:  aan wie of voor wie?

3.  Is het een lijdend voorwerp -> 4e naamval
     Stel de vraag: wie/wat, maar met de persoonsvorm en het OW


Slide 22 - Slide

Grammatik B, filmpje

Slide 23 - Slide

Ein-Gruppe
Tot de ein-Gruppe behoren:

  1. ein en kein
  2. bezittelijke voornaamwoorden

Slide 24 - Slide

ik 
mijn
jij
jouw
hij
zijn
zij 
haar
het 
zijn
wij
ons/onze
jullie
jullie
zij
hun
u
uw
ich
mein-
du
dein-
er
sein- 
sie 
ihr-
es
sein-
wir
unser-
ihr
euer-
sie
ihr-
Sie
Ihr-
Bezittelijk
voornaamwoord

Slide 25 - Slide

EIN-Gruppe
m
v
o
mv
1
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder

Slide 26 - Slide

männlich
weiblich
sächlich
Mehrzahl
1.
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
3.
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen Kindern
4.
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
Formen der Ein-Gruppe
Ein-Gruppe:  ein, kein, bezittelijke voornaamwoorden

Slide 27 - Slide

männlich
weiblich
sächlich
Mehrzahl
1.
der Mann
ein Mann
die Frau
eine Frau
das Kind
ein Kind
die Kinder
keine Kinder
3.
dem Mann
einem Mann
der Frau
einer Frau
dem Kind
einem Kind
den Kindern
keinen Kindern
4.
den Mann
einen Mann
die Frau
eine Frau
das Kind
ein Kind
die Kinder
keine Kinder
Formen der Fälle voor der + ein-gruppe

Slide 28 - Slide

Zelfstandig aan het werk

E-> Grammatik, Aufg. 22, 23, 24, 25, boek

KLAAR?
slim stampen Grammatik A+B


Slide 29 - Slide

Les 2
We loggen in bij www.woots.nl  -> met entree!!!!

Dan kiezen jullie de toets die klaarstaat. 



Slide 30 - Slide

Hausaufgaben
Kapitel 4

E-> Grammatik, Aufg. 22, 23, 24, 25, boek
G-> Schreiben , Aufg. 36, 37, 38, 39, 40 online

Leren: Grammatik A +B





Slide 31 - Slide

Kijk nu terug naar de lesdoelen:
Je weet hoe je de der-Gruppe moet gebruiken.

Je kunt in Woots inloggen en een oefening zelfstandig maken. 


Slide 32 - Slide