This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
TODAY
- Candy test
- Grammar
Slide 1 - Slide
kruipen
Slide 2 - Open question
to add
Slide 3 - Open question
prestatie
Slide 4 - Open question
outdoors
Slide 5 - Open question
voorspellen
Slide 6 - Open question
Is Michelle door naar de volgende ronde?
Slide 7 - Open question
Heeft Ronaldo nog een doelpunt gescoord?
Slide 8 - Open question
Present perfect
have/has + voltooid deelwoord have = I, you, we, you they has = he, she, it Voltooid deelwoord: 1. regelmatig werkwoord + ed > I have worked 2. onregelmatig werkwoord 3e vorm > I have been
Slide 9 - Slide
Present perfect
Gebruik present perfect: 1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang. 2. praten over ervaringen. 3. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.
Slide 10 - Slide
Past simple
De past simple bestaat uit 1 werkwoord.
Dit ww zet je in de verleden tijd. 2 manieren: 1. werkwoord + ed > worked 2. tweede rijtje van de onregelmatige werkwoorden > gave
Slide 11 - Slide
Past simple
Wanneer gebruik je de past simple? - iets is in het verleden gebeurd en is nu afgelopen.
Je kan de past simple herkennen aan woorden als: last year, yesterday, in 2010. Dit zijn tijdsbepalingen.