S1 heel werkwoord, hulpwerkwoord, voltooid deelwoord

werkwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

werkwoorden

Slide 1 - Slide

Waaraan herken je een werkwoord?

Slide 2 - Open question

Schrijf 5 werkwoorden op

Slide 3 - Open question

potloden =
een werkwoord
A
goed
B
fout

Slide 4 - Quiz

rennen =
een werkwoord
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quiz

zwemmen =
een werkwoord
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quiz

ademen =
een werkwoord
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

lampen =
een werkwoord
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quiz

Vormen van een werkwoord:
Heel werkwoord:

zo staat het werkwoord in het woordenboek. (lopen, lezen, werken, wandelen, staan........)
1
persoonsvorm:
Zo zie je het werkwoord vaak in een zin. Er staat ook bij WIE het doet.
Joeri loopt naar school.  (lopen)
Eva eet iedere dag een appel.  (eten)
Wij oefenen nu met werkwoorden. (oefenen)
2
voltooid deelwoord
Er staat dan ook een ander werkwoord in de zin. (hebben / zijn / worden)
Emma heeft al gegeten.   (eten)
John heeft gespaard voor een nieuwe telefoon.  (sparen)
Evelien is hard gevallen tijdens een fietstocht.   (vallen)
3

Slide 9 - Slide

Ik slaap heel erg graag uit.
slaap...uit =
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord

Slide 10 - Quiz

Heb jij jouw proefwerk goed gemaakt?

gemaakt =
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord

Slide 11 - Quiz

Heb jij jouw proefwerk goed gemaakt?

heb =
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord

Slide 12 - Quiz

Vind jij deze opdracht moeilijk?

vind =
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Iedere donderdag ga ik zwemmen.

ga =
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Iedere donderdag ga ik zwemmen.

zwemmen =
A
heel werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz