Ch.4 I If When

Welcome
English
Mevrouw van Eunen
Welcome!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welcome
English
Mevrouw van Eunen
Welcome!

Slide 1 - Slide

Today...
10 minuten readtheory/ VLOG INLEVEREN OF TEKENEN VOOR 1,1

Grammatica uitleg

Aan het werk

Wat voor jezelf doen als je alles af hebt

Slide 2 - Slide

Readtheory
5 teksten boven 60 procent
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Reflexive Pronoun
Reflexive pronoun = wederkerend voornaamwoord

De 'reflexive pronoun' gebruik je om het onderwerp van de zin terug te halen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Welke reflexive pronouns zijn er?

Slide 6 - Slide

Reflexive pronouns zeggen iets over .......
A
Het werkwoord in de zin
B
Het onderwerp van de zin

Slide 7 - Quiz

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij: him
A
itself
B
ourselves
C
himself
D
yourselves

Slide 8 - Quiz

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij you
A
myself
B
yourself
C
themselves
D
itself

Slide 9 - Quiz

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij I
A
myself
B
yourself
C
itself
D
yourself

Slide 10 - Quiz

Welk van de onderstaande woorden zijn 'reflexive pronouns'?
A
myself, herself, themselves
B
my, her, their
C
each other, one another
D
myself, their, each other

Slide 11 - Quiz

Wat is de 'reflexive pronouns'?
He saw ..... in the mirror.
A
Itself
B
Himself
C
Herself
D
Yourself

Slide 12 - Quiz

Welke reflexive pronoun staat in het enkelvoud?
A
himself
B
themselves

Slide 13 - Quiz

Welke reflexive pronouns (wederkerend vnw.) hoort bij " jullie "
A
themselves
B
yourself
C
yourselves
D
itself

Slide 14 - Quiz

Wat is de 'reflexive pronouns'?
I wrote this poem ___
A
myself
B
yourself
C
herself
D
itself

Slide 15 - Quiz

Wat is de 'reflexive pronouns'?
They collected the stickers ___
A
ourselves
B
themself
C
ourself

Slide 16 - Quiz

I understand reflexive pronouns.
A
Yes!
B
No, not yet.
C
I need a bit more practice.

Slide 17 - Quiz

Each other
Je gebruikt each other als je het hebt over twee of meer personen of dingen die op elkaar gericht zijn. Each other betekent ‘elkaar’.
He likes her and she likes him. → They like each other.
Peter and Mary are looking at each other.
Rachael and Chris are talking to each other.

Slide 18 - Slide

Each other betekent ....
A
Elkaar
B
Een ander

Slide 19 - Quiz

Gina and I hadn’t seen
____________________ for a few months, so we decided we wanted to have some fun.
A
ourselves
B
herself
C
each other
D
myself

Slide 20 - Quiz

Hey! You look familiar.
Do we know (1) _______________________?
A
myself
B
ourselves
C
themselves
D
each other

Slide 21 - Quiz

I understand when to use "each other"
A
Yes!
B
No, not yet.
C
I need a bit more practice.

Slide 22 - Quiz

I. Writing & Grammar
IF vs WHEN
 Conditionals

Slide 23 - Slide

If & When betekenen (...) in het Nederlands.

Slide 24 - Open question

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

I'll do it (if/when) I get home.
A
if
B
when

Slide 27 - Quiz

(if/when) I am late, don't wait for me
A
If
B
When

Slide 28 - Quiz

Conditionals:
Wat is een condition?

"I will give you a break, on one condition."

Slide 29 - Slide

Conditionals:
Een condition is een voorwaarde.

Conditionals zijn dus: voorwaardelijke zinnen.
Als het één, dan het ander.

Slide 30 - Slide

Hoofdzin + If zin
Ice melts if it gets too warm.
If it rains the streets are wet.

Deze zinnen zijn feiten.

Slide 31 - Slide

Hoofdzin + If zin
My cat will stop meowing, if I feed it.
If I write this down, I will remember it.

Deze zinnen zijn waarschijnlijk.

Slide 32 - Slide

Hoofdzin + If zin
If I had a dog, I would be happy.
I would buy this ring, if I had money.

Deze zinnen zijn nu niet echt.

Slide 33 - Slide

Kijk mee naar de video met uitleg

Slide 34 - Slide

Een conditional bestaat altijd uit ......
A
Een deel
B
Twee delen

Slide 35 - Quiz

Ik snap de conditionals
Helemaal
Best goed
Redelijk
Matig
Helemaal niet

Slide 36 - Poll

What now?
 Kader: vanaf blz. 45 maak 58a,b + 59 b,c + 60a.b + 61 + 62
TL: vanaf blz. 44 maak 53b,c + 54 a,b, 55b,c  + 56 + 57

LEER THEMA 4 woordjes

Slide 37 - Slide