Formatieve test bij H3. § 1 t/m 3 VersieRemco

Formatieve toets H3 § 1 t/m 3
Gambia.
1 / 39
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Formatieve toets H3 § 1 t/m 3
Gambia.

Slide 1 - Slide

Wat is de officiële taal van Gambia?
A
Engels
B
Gambanees
C
Mandinka
D
Fulani

Slide 2 - Quiz

Welk land omringt Gambia aan drie zijden?
A
Angola
B
Guinee-Bissau
C
Nederland
D
Senegal

Slide 3 - Quiz

Wat is het belangrijkste geografische kenmerk dat Gambia in tweeën verdeelt?

Slide 4 - Open question

Wat is het klimaat in Gambia?
A
Gambia heeft een gematigd klimaat met milde temperaturen het hele jaar door.
B
Gambia heeft een tropisch klimaat met een nat en een droog seizoen.
C
Gambia heeft een woestijnklimaat met weinig neerslag.
D
Gambia heeft een mediterraan klimaat met hete zomers en milde winters.

Slide 5 - Quiz


Wanneer valt er veel regen in Gambia
A
In de wintermaanden (van december tot februari)
B
In de lente (van maart tot mei).
C
In de zomermaanden (van juni tot augustus).
D
In de regentijd (van half juni tot half oktober).

Slide 6 - Quiz


Wat zijn de twee seizoenen in Gambia?

Slide 7 - Open question

Wat is de harmattan en wat kan het veroorzaken?

Slide 8 - Open question

Wat voor soort landschap wordt gevonden in het noordelijke deel van Gambia?
A
A) Zandstranden
B
Mangrovemoerassen
C
Grasland met groepen bomen
D
Hoge grassen met grote struiken en af en toe bomen

Slide 9 - Quiz

Wat heeft geleid tot een afname van de hoeveelheid bossavanne in Gambia?
A
Uitbreiding van de hoofdstad
B
Omzetting van savannes in landbouwgrond
C
Ontbossing als gevolg van landbouw
D
Alle bovenstaande

Slide 10 - Quiz

Waar groeien mangroves?
A
In zoetwatermeren
B
in woestijnen
C
Langs tropische kustlijnen in zoutwater
D
in bergachtige gebieden

Slide 11 - Quiz

Wat voor soort landschap wordt gevonden in het zuidelijke deel van Gambia?
A
Zandstranden
B
Mangrove-moerassen
C
Grasland met groepen bomen
D
Hoge grassen met grote struiken en af en toe bomen

Slide 12 - Quiz

Hoeveel procent van de bevolking in Gambia behoort tot de Mandinka-stam?
A
18%
B
42%
C
20%
D
10%

Slide 13 - Quiz

Welke stam in Gambia bestaat voornamelijk uit herders en nomaden?
A
Mandinka
B
Fula
C
Nederlands
D
Engels

Slide 14 - Quiz

Hoeveel verschillende etnische groepen leven er in Gambia

Slide 15 - Open question

Wat is het geloof van de meerderheid van de bevolking in Gambia?
A
Christendom
B
Islam
C
Natuurgodsdiensten
D
Geen van bovenstaande

Slide 16 - Quiz

Wat wordt er gedaan om de geesten gunstig te stemmen in natuurgodsdiensten?
A
Het dragen van hoofddoekjes
B
Het bedekken van het hele lichaam
C
Het brengen van offers
D
Het bouwen van moskeeën

Slide 17 - Quiz

Welke geloofsgroep is verboden in Gambia?
A
Christendom
B
Islam
C
Natuurgodsdiensten
D
Geen van bovenstaande

Slide 18 - Quiz

Welke stad is de grootste van Gambia?
A
Banjul
B
Serekunda
C
Beide steden zijn even groot
D
Het leerboek, geeft hier geen informatie over

Slide 19 - Quiz

Iets wat iedereen nodig heeft om redelijk te kunnen leven, noemen we de basisbehoeften. Noteer er vier.

Slide 20 - Open question

Met welk ontwikkelingskenmerk kun je de basisbehoefte 'onderwijs' meten?
A
Analfabetisme
B
Zuigelingensterfte
C
Artsendichtheid
D
Kilojoules per dag

Slide 21 - Quiz

Met welk ontwikkelingskenmerk kun je de basisbehoefte 'voedsel' meten?
A
Analfabetisme
B
Zuigelingensterfte
C
Artsendichtheid
D
Kilojoules per dag

Slide 22 - Quiz

Waarom zegt het bnp per inwoner niets over de sociale ongelijkheid in een land?

Slide 23 - Open question

Bevolkingskenmerken
  • Demografische kenmerken gaan over de mensen zelf en over de groei en de afname van de bevolking: geboorte, sterfte en herkomst van mensen (immigratie en emigratie).
  • Economische kenmerken gaan over de bestaansmiddelen van mensen. Werk en geld spelen daarbij een grote rol. Een belangrijk voorbeeld is de (verdeling van de) welvaart in een land. Ook kun je kijken naar het aantal mensen dat werkt in de landbouw, de industrie en de dienstensector.
  • Sociale kenmerken gaan over hoe mensen voor elkaar zorgen: familie, buren en vrienden. In elke samenleving bestaan regels over het omgaan met geboorte, huwelijk, dood en ouder worden. Die regels zijn vaak vastgelegd in een geloof of religie. Maar ook de manier waarop mensen met elkaar communiceren hoort erbij, zoals taal en kunst. Je spreekt daarom ook vaak van sociaal-culturele kenmerken. Cultuur is alles wat je hebt aangeleerd.
  • Bij de politieke kenmerken kijk je naar het bestuur van het land. Wie heeft de macht en wie juist niet? Welke regels en wetten zijn er? In een democratie kiest de bevolking een overheid die beslissingen mag nemen. Daarnaast hebben ook (eigenaren van) grote bedrijven veel invloed op de overheid. 

Slide 24 - Slide

Welk van de volgende kenmerken is geen demografisch bevolkingskenmerk?
A
omvang van de totale bevolking
B
het inkomen per inwoner
C
het geboortecijfer
D
het percentage vrouwen

Slide 25 - Quiz

In Gambia werkt ongeveer 75% van de mensen in de landbouw. Wat voor soort bevolkingskenmerk is dit?
A
Demografisch
B
Economisch
C
Sociaal-cultureel
D
Politiek

Slide 26 - Quiz

De belangrijkste exportproducten van Gambia zijn pinda's. Wat voor soort bevolkingskenmerk is dit?
A
Demografisch
B
Economisch
C
Sociaal-cultureel
D
Politiek

Slide 27 - Quiz

Men schat dat er op korte termijn 500.000 mensen wonen in de hoofdstad Banjul. Wat voor soort bevolkingskenmerk is dit?
A
Demografisch
B
Economisch
C
Sociaal-cultureel
D
Politiek

Slide 28 - Quiz

Demografisch
Economisch
Cultureel
Politiek
bevolkingsgroei
bevolkingsdichtheid
werk
BNP per inwoner
taal
godsdienst
bestuur
wetten en regels
geboortecijfer
handel
kleding
overheidsuitgaven

Slide 29 - Drag question

Wat is het geboortecijfer?
A
Het aantal mensen dat geboren wordt.
B
Het aantal mensen dat geboren wordt per 1000 inwoners.
C
Het aantal mensen dat nog leeft na hun 1e levensjaar.
D
Het aantal mensen dat overlijdt.

Slide 30 - Quiz

Bij het geboortecijfer kun je kijken naar absolute en relatieve getallen.
Welke uitspraken zijn goed?
A
Relatief is bijvoorbeeld dat er in 2017 168.000 kinderen geboren zijn.
B
Relatief is bijvoorbeeld 11‰. Dat houdt in dat er per 1000 inwoners 11 baby's werden geboren
C
Absoluut: is bijvoorbeeld dat er in 2017 168.000 kinderen geboren zijn.
D
Absoluut is bijvoorbeeld 11‰. Dat houdt in dat er per 1000 inwoners 11 baby's werden geboren

Slide 31 - Quiz

Voor de beste vergelijking van bevolkingscijfers tussen landen gebruik je:
A
Absolute getallen
B
Relatieve getallen

Slide 32 - Quiz

In welke drie sectoren verdelen we onze bestaansmiddelen?
A
Landbouw, toerisme en defensie
B
Toerisme, diensten en bouw
C
Landbouw, diensten en tuinbouw
D
Landbouw, industrie en diensten

Slide 33 - Quiz

Welk woord past NIET bij de primaire sector?
A
tuinbouw
B
mijnbouw
C
visserij
D
fabriek

Slide 34 - Quiz

Hoe noemen we de sector 'industrie' ook wel?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector

Slide 35 - Quiz

Wat hoort NIET bij infrastructuur?
A
autowegen
B
trein
C
internet
D
vliegveld

Slide 36 - Quiz

Redenen om te vertrekken noem je pushfactoren (push = duwen). Pushfactoren duwen migranten weg. Ze heten ook wel afstotingsfactoren.
Noem 2 voorbeelden van ' pushfactoren'

Slide 37 - Open question

Sleep de push- en pullfactoren naar het juiste vak 
Push-factoren
Pull factoren
Goed onderwijs
Bij familie gaan wonen
Mislukte oogsten
Vulkaanuitbarsting
Laag salaris
Geen vrijheid van meningsuiting

Slide 38 - Drag question

Bevolkingsspreiding is
A
het gemiddeld aantal inwoners per km2
B
de manier waarop de bevolking over een gebied verdeeld is
C
het gelijkmatig verdelen van de bevolking over een bepaald gebied

Slide 39 - Quiz