What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammatica zinsontleding
Ontleden: Herhaling-1
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling (3x)
1 / 26
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3
This lesson contains
26 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Ontleden: Herhaling-1
Na deze les kun je onderstaande zinsdelen benoemen:
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling (3x)
Slide 1 - Slide
Eerst maar eens
de werkwoorden....
Slide 2 - Slide
De persoonsvorm
De persoonsvorm kun je op drie manieren vinden in een zin:
1. De zin vragend maken
2. De tijd in de zin veranderen
3. Het aantal in de zin veranderen
Ik loop naar school.
Loop
ik naar school?
Ik
liep
naar school.
Wij
liepen
naar school.
Slide 3 - Slide
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond
Slide 4 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:
Sturen jullie ook altijd kerstkaarten?
A
jullie
B
kerstkaarten
C
Sturen
Slide 5 - Quiz
Welke zinsdelen ken je allemaal?
Slide 6 - Mind map
Zinsdelen
1. de persoonsvorm
2. het onderwerp
3. het werkwoordelijk gezegde
4. het lijdend voorwerp
5. het meewerkend voorwerp
6. de bijwoordelijke bepaling
Slide 7 - Slide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 8 - Open question
Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden in de zin?
Slide 9 - Open question
Het onderwerp
Het onderwerp is altijd een persoon, een dier of een zaak (ding). Het is datgene waar het in de zin om gaat.
Je vindt het onderwerp door te vragen:
Wie/wat + persoonsvorm.
Voorbeeld: Ik loop naar school.
De persoonsvorm is "loop".
Wie loopt? Ik. "Ik" is dus het onderwerp.
Slide 10 - Slide
Wat is het onderwerp in de volgende zin?
Jan en Henk fietsen naar huis.
A
Jan
B
Henk
C
Jan en Henk
D
huis
Slide 11 - Quiz
Wat is het onderwerp in de volgende zin.
Gisteren heeft hij een spelletje gespeeld.
A
Gisteren
B
een spelletje
C
heeft
D
hij
Slide 12 - Quiz
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 13 - Open question
Het lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vind je door de vraag te stellen: Wie/wat + persoonsvorm/werkw.gez + onderwerp?
Voorbeeld:
Mark gaf mij gisteren een cadeautje.
- Persoonsvorm:
Gaf
Mark mij gisteren een cadeautje?
- Onderwerp: Wie gaf?
Mark
- Lijdend voorwerp: Wat +gaf+ Mark?
een cadeautje
Slide 14 - Slide
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Marjan heeft vandaag appels gekocht.
A
vandaag
B
appels
C
Marjan
D
heeft gekocht
Slide 15 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Morgen krijg ik een nieuwe fiets.
A
Morgen
B
krijg
C
ik
D
een nieuwe fiets
Slide 16 - Quiz
Het meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp herken je doordat er "aan" voor staat of ervoor gezet kan worden.
Je vindt het door te vragen:
Aan wie+persoonsvorm+onderwerp+lijdend voorwerp (+werkwoordelijk gezegde)?
Slide 17 - Slide
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Marjan
had
een mooi gedicht
voor haar opa
geschreven.
Slide 18 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vvw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
Gisteren
bracht
ze
een goed boek
voor mij
mee.
Slide 19 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
onderwerp
lijdend vw
ww gezegde
meewerkend vw
Zin:
De ober
heeft
de jas
aan de klant
gegeven.
Slide 20 - Drag question
Wat is de bijwoordelijke bepaling?
Vandaag hebben we de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld
Slide 21 - Quiz
Een bijwoordelijke bepaling..
A
zijn de overgebleven zinsdelen
B
staan meestal niet in de zin
C
kun je vinden als je het gezegde hebt
D
valt niet onder zinsdelen
Slide 22 - Quiz
Wat is in de volgende zin de bijwoordelijke bepaling?
Met deze auto wil ik rijden.
A
ik
B
wil rijden
C
auto
D
met deze auto
Slide 23 - Quiz
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen die beginnen met:
A
wanneer, waar, hoe, hoeveel, waarheen, waarom, waardoor, waarmee
B
wie, wat, welke
Slide 24 - Quiz
Nu even oefenen.....
Ga straks via de laatste slide naar deze
website. Zie de afbeelding hiernaast:
Wat moet je maken:
VO-niveau 1 t/m 4
de Citotoets (staat er naast)
snel klaar? dan ook de 10 zinnen
Slide 25 - Slide
leestrainer.nl
Slide 26 - Link
More lessons like this
Grammatica : zinsdelen herhaling M3
December 2023
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Grammatica : zinsdelen herhaling M3
October 2023
- Lesson with
40 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Grammatica zinsontleding
January 2024
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 4
1.8 en 1.9 Zinsdelen, persoonsvorm
September 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Week 39 Ne 3M H1 Grammatica : zinsdelen
September 2022
- Lesson with
48 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo g, t, mavo
Leerjaar 3
Grammatica
June 2024
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1-3
Grammatica zinsontleding
September 2023
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 1-3
Grammatica zinsontleding
September 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g, t
Leerjaar 1-3