Herhaling leesvaardigheid

Vandaag
  • Herhaling: woordraadstrategieën, onderwerp en tekstdoelen

  • Interviewverslag / woordzoeker
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vandaag
  • Herhaling: woordraadstrategieën, onderwerp en tekstdoelen

  • Interviewverslag / woordzoeker

Slide 1 - Slide

Woordraadstrategieën
Drie verschillende manieren om de betekenis 
van moeilijke woorden te achterhalen.


Slide 2 - Slide

Welke woordraadstrategie is dit?
  • "Vandaag ontwikkelt de docent de hele dag lesmateriaal voor de leerlingen. Ze maakt het lesmateriaal graag zelf, omdat ze goed weet wat voor les er bij haar leerlingen past."
  • Ontwikkelt = maakt
  • Woordraadstrategie: synoniem
  • Twee verschillende woorden met dezelfde betekenis, zoals spoedig en snel

Slide 3 - Slide

Welke woordraadstrategie is dit?
  • "Chiara heeft in haar leven veel lichamelijke aandoeningen gehad, zoals botbreuken, kneuzingen en een longontsteking."
  • Lichamelijke aandoeningen: "botbreuken, kneuzingen en een longontsteking"
  • Woordraadstrategie: voorbeeld

Slide 4 - Slide

Welke woordraadstrategie is dit?
  • "Jacob gaf gisteren een verjaardagsfeestje en zijn ouders zorgden voor de catering (alle hapjes en drankjes)."
  • Catering = "hapjes en drankjes"
  • Woordraadstrategie: omschrijving

Slide 5 - Slide

"Mijn moeder heeft vandaag een drukke planning. Haar schema is zo vol omdat er nog veel moet gebeuren voor de verjaardag van mijn vader."
We weten de betekenis van planning door een:
A
Omschrijving
B
Voorbeeld
C
Synoniem

Slide 6 - Quiz

"Ahmed is al zijn hele leven arachnofoob (heel erg bang voor spinnen)."
A
Synoniem
B
Omschrijving
C
Voorbeeld

Slide 7 - Quiz

"In het ziekenhuis werken veel specialisten, bijvoorbeeld oogartsen en chirurgen."
A
Synoniem
B
Voorbeeld
C
Omschrijving

Slide 8 - Quiz

Onderwerp
  • Hoe vind je het onderwerp van een tekst zonder de hele tekst te lezen?
  • Oriënterend lezen:
  • Titel
  • Tussenkopjes
  • Dik- schuingedrukte (of andere opvallende) woorden
  • Afbeeldingen
  • Eerste alinea/inleiding
    Het onderwerp formuleer je in 1 of een paar woorden

Slide 9 - Slide

Tekstdoelen
Informeren: de schrijver geeft informatie, zoals bijvoorbeeld in de krant of in een schoolboek. 

Slide 10 - Slide

Instrueren
Bij het tekstdoel instrueren legt de schrijver stap voor stap iets uit, bijvoorbeeld bij een recept of een handleiding. 


Slide 11 - Slide

Overtuigen
Bij overtuigen geeft de schrijver zijn mening in een tekst. Hij wil dat jij dezelfde mening krijgt als hij. 

Slide 12 - Slide


A
Tekstdoel = overtuigen
B
Tekstdoel = informeren
C
Tekstdoel = instrueren

Slide 13 - Quiz


A
Tekstdoel = overtuigen
B
Tekstdoel = informeren
C
Tekstdoel = instrueren

Slide 14 - Quiz


A
Tekstdoel = overtuigen
B
Tekstdoel = informeren
C
Tekstdoel = instrueren

Slide 15 - Quiz


A
Tekstdoel = overtuigen
B
Tekstdoel = informeren
C
Tekstdoel = instrueren

Slide 16 - Quiz

IS d
A
Tekstdoel = overtuigen
B
Tekstdoel = informeren
C
Tekstdoel = instrueren

Slide 17 - Quiz