What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
V4 16.1. zw ww ., Lesen
1 / 45
next
Slide 1:
Slide
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
This lesson contains
45 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Programm, Montag 16.1.
Wortschatz
Grammatik 1
Lesen
Ihr könnt die regelmäßigen Verben korrekt gebrauchen.
Ihr könnt einen deutschen Roman begreifen und bekommt ein Ohr für die deutsche Sprache.
Slide 2 - Slide
Wörterliste 1 d>nl
Slide 3 - Slide
allerdings
Slide 4 - Open question
damals
Slide 5 - Open question
ersetzen
Slide 6 - Open question
derzeit
Slide 7 - Open question
ziemlich
Slide 8 - Open question
das Jahrzehnt
Slide 9 - Open question
Zwakke werkwoorden
Slide 10 - Slide
stam
Werkwoord zonder -en
wohnen wohn-
spielen spiel-
machen mach-
Slide 11 - Slide
Wat was het ezelbruggetje?
Slide 12 - Open question
zwakke Werkwoorden tegenwoordige tijd
zwakke ww
(lachen)
ich
lach-
e
du
lach-
st
er/sie/es
lach-
t
wir
lach-
en
ihr
lach -
t
sie/Sie
lach -
en
ge
- lach -
t
Slide 13 - Slide
Regel: feesttenten
Slide 14 - Slide
lachen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
lache
lacht
lachst
lachen
lacht
lachen
lachte
lachet
Slide 15 - Drag question
Wat gebeurt bij werkwoorden met stam op s/ss/ß of z?
Slide 16 - Open question
Werkwoorden met stam op s/ss/ß/z
reisen
küssen
tanzen
ich
reis -
e
küss -
e
tanz -
e
du
reis -
t
küss -
t
tanz -
t
er/sie/es
reis -
t
küss -
t
tanz -
t
wir
reis -
en
küss -
en
tanz -
en
ihr
reis -
t
küss -
t
tanz-
t
sie/Sie
reis -
en
küss -
en
tanz-
en
!!!
ge
- reis -
t
ge
- küss -
t
ge
- tanz -
t
Slide 17 - Slide
tanzen (dansen) - du ________
A
tanzst
B
tanst
C
tanzt
D
tanzest
Slide 18 - Quiz
reißen (scheuren) - du ________
A
reißt
B
reißst
C
reist
D
reißest
Slide 19 - Quiz
Wat gebeurt bij werkwoorden met stam op d/t?
Slide 20 - Open question
Werkwoorden met
d/t
in stam
(arbeiten)
(melden)
ich
arbeit -
e
meld-
e
du
arbeit -
e
st
meld-
e
st
er/sie/es
arbeit -
e
t
meld-
e
t
wir
arbeit -
en
meld-
en
ihr
arbeit -
e
t
meld -
e
t
sie/Sie
arbeit -
en
meld -
en
ge
- arbeit -
e
t
ge
- meld -
e
t
Slide 21 - Slide
mieten
ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten
Slide 22 - Quiz
reden
ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden
Slide 23 - Quiz
Sonderfälle
(ademen)
atmen
atm- du atm
e
st, er atm
e
t
(openen)
öffnen
öffn- du öffn
e
st, er öffn
e
t
(rekenen)
rechnen
rechn- du rechn
e
st, er rechn
e
t
(regenen)
regnen
regn- es regn
e
t
(tekenen)
zeichnen
zeichn- du zeichn
e
st, er zeichn
e
t
Slide 24 - Slide
Üben
Seite 115
Aufgabe 10
Slide 25 - Slide
Üben
Übung 1
Übung 2
Slide 26 - Slide
Lesen
Leesboek
Slide 27 - Slide
Hausaufgabe für Donnerstag .1.
Lernen: Kap 3 Wörterliste 1, 1. Spalte nl>d
Machen:
Slide 28 - Slide
Vergangenheit
Onvoltooid verleden tijd
Slide 29 - Slide
Vergangenheit (o.v.t.)
spielen
ich
spiel
t
e
du
spiel
test
er/sie/es
spiel
te
wir
spiel
ten
ihr
spiel
tet
sie/Sie
spiel
ten
er
hat gespielt
Slide 30 - Slide
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
mach
mach
mach
mach
mach
mach
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet
Slide 31 - Drag question
Wir ..... bis 1789 Musik an der Universität Bonn. (studeerde)
A
studiert
B
studierten
C
studierteten
D
studiertet
Slide 32 - Quiz
Übersetze 'jullie kochten'
kaufen (= kopen)
A
ihr kaufte
B
ihr kaufetet
C
ihr kauftet
D
ihr kauft
Slide 33 - Quiz
Verben mit Stamm auf -d/-t
Slide 34 - Slide
Präsens
Präteritum
ich
antwor
t
e
antwor
t
ete
du
antwor
t
e
st
antwor
t
etest
er/sie/es
antwor
t
e
t
antwor
t
ete
wir
antwor
t
en
antwor
t
eten
ihr
antwor
t
e
t
antwor
t
etet
sie/Sie
antwor
t
en
antwor
t
eten
Slide 35 - Slide
Vergangenheit (o.v.t.)
spielen
antworten
ich
spiel
t
e
antwor
t
ete
du
spiel
test
antwor
t
etest
er/sie/es
spiel
te
antwor
t
ete
wir
spiel
ten
antwor
t
eten
ihr
spiel
tet
antwor
t
etet
sie/Sie
spiel
ten
antwor
t
eten
er
hat gespielt
hat geantwortet
Slide 36 - Slide
fragen
er....
A
fragt
B
fragtet
C
frug
D
fragte
Slide 37 - Quiz
arbeiten
ihr.....
A
arbeitetet
B
arbeitet
C
arbeittet
D
arbeiten
Slide 38 - Quiz
Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite
Slide 39 - Quiz
Wat is de correcte verleden tijds vorm?
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet
Slide 40 - Quiz
Hoe krijg je het voltooid deelwoord bij zwakke werkwoorden?
Slide 41 - Open question
Slide 42 - Slide
Het voltooid deelwoord van het werkwoord kaufen is
A
gekauft
B
gekaufd
C
gekaufen
D
gekauften
Slide 43 - Quiz
Het voltooid deelwoord van het werkwoord wohnen is
A
gewohnen
B
gewohnd
C
gewohnt
D
gewohnent
Slide 44 - Quiz
Het voltooid deelwoord van het werkwoord machen is
A
gemachten
B
gemacht
C
gemachen
D
gemachd
Slide 45 - Quiz
More lessons like this
V4 12.1. zw ww, K3 Lied + lesen
January 2023
- Lesson with
46 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
V4 12.1. zw ww, K3 Lied + lesen
January 2023
- Lesson with
44 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
V4 19.1. zw ww .v.t. Hören, Sehen, Sprechen
January 2023
- Lesson with
33 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
G2b 17.1. K4 C
January 2023
- Lesson with
29 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
werkwoorden tentamen 1 TL4
October 2024
- Lesson with
45 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
20.9. zw ww, Präsentationen
September 2023
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
G2b 6.12. K3 A, B, C
December 2022
- Lesson with
27 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
C Grammatik - Kapitel 2 - Het zwakke werkwoord
November 2022
- Lesson with
42 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2