4.4 Soep koken

1 / 30
next
Slide 1: Slide
Nederlands NT2BasisschoolGroep 8

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Je hebt 8 tomaten nodig.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Je hebt één liter water nodig.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Je maakt uiensoep.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Je moet de tomaten snijden.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Je moet zout in de pan doen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

De soep is na twintig minuten klaar.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

koken
de ui

Slide 9 - Drag question

Je hebt Je hebt drie appels.............
A
klaar
B
nodig
C
soep

Slide 10 - Quiz

We hebben tien...................pauze
A
soep
B
minuten
C
tomaten

Slide 11 - Quiz

...............zijn rood.
A
Het zout
B
De tomaten
C
De ui

Slide 12 - Quiz

Ik drink één .............water per dag.
A
klaar
B
kookt
C
liter

Slide 13 - Quiz

Zij............het vlees in de pan.
A
doet
B
soep
C
zout

Slide 14 - Quiz

De soep is......... . We kunnen eten.
A
klaar
B
snijdt
C
pan

Slide 15 - Quiz

Schrijf de goede vorm van 'hebben'

Je ...........één liter water nodig





A
hebben
B
heb
C
hebt
D
heeft

Slide 16 - Quiz

Schrijf de goede vorm van 'hebben'


Ik.........geen zout.
A
hebben
B
hebt
C
heb
D
heeft

Slide 17 - Quiz

Schrijf de goede vorm van 'hebben'


Wij .............. 50 minuten les
A
heeft
B
heb
C
hebben
D
hebt

Slide 18 - Quiz

Schrijf de goede vorm van 'hebben'


Jullie..............een grote pan.
A
heeft
B
heb
C
hebt
D
hebben

Slide 19 - Quiz

Schrijf de goede vorm van 'hebben'


.........U tomaten?
A
heb
B
hebben
C
heeft
D
hebt

Slide 20 - Quiz

Schrijf de goede vorm van 'hebben'


Sara................een ui nodig.
A
hebt
B
heeft
C
hebben
D
heb

Slide 21 - Quiz

1.
2.
3.
4.
5.
6.
1.Nanko......de aardappels
2.Marga eet drie.....
3.Ik snijd een.......
4.De koffie is.......!
5.Wij eten vandaag........en brood
6.De aardappels moeten twintig.............koken
m  i   n   u   t   e   n
t   o   m   a   t   e   n
u   i
k   o   o   k   t
k   l   a   a   r
s   o   e   p

Slide 22 - Drag question

soep/Wij/maken

Slide 23 - Open question

is/klaar/Het avondeten

Slide 24 - Open question

Zij/het vlees/snijdt

Slide 25 - Open question

kookt/de groenten/Hij

Slide 26 - Open question

Je/de ui in de pan/doet

Slide 27 - Open question

zes tomaten nodig/heb/Ik

Slide 28 - Open question

Tobias maakt tomatensoep.
Hij heeft zes tomaten..............
En hij heeft één ui nodig.
Tobias........................de ui en de tomaten.
Hij pakt één.....................water.
Hij doet het water in de ...........
En hij...................de groenten in de pan.
Tobias doet een beetje.................in de soep.
Hij kan na twintig minuten eten.
liter
nodig
pan
snijdt
zout
doet

Slide 29 - Drag question


Oma's groentesoep voor zes mensen.
Je.......(1) de uien.
Je doet het vlees en de .......(2) in de ........(3).
Je doet ook het water en het.........(4) in de pan.
Je kookt de aardappels, groenten en het .......(5).
De .....(6) is na 25 minuten klaar.

Slide 30 - Slide