Spelling

Spelling
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling

Slide 1 - Slide

Typ je eigen naam (met juist hoofdlettergebruik)

Slide 2 - Open question

Hoofdletters of kleine letter?
Tweede kerstdag, het christendom, de middeleeuwen, prinsjesdag, het vak duits

Slide 3 - Open question

Meervoud van: bangerik
A
Bangerikken
B
Bangeriken

Slide 4 - Quiz

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 5 - Quiz

Meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën
C
ideëen

Slide 6 - Quiz

Meervoud van porie
A
poriën
B
porieën
C
pories

Slide 7 - Quiz

Meervoud van politicus
A
politici
B
politicussen

Slide 8 - Quiz

Meervoud van plumeau
A
plumeau's
B
plumeaus

Slide 9 - Quiz

Het meervoud van lam is:
A
lama's
B
lammeren
C
lameren

Slide 10 - Quiz

Maak een samenstelling van:
zon + schijn

Slide 11 - Open question

Maak een samenstelling:
aap + trots

Slide 12 - Open question

Waarom schrijf je 'tarwemeel'?

Slide 13 - Open question

Maak de samenstelling:
hier + tegen + over
A
Hiertegen over
B
Hier tegenover
C
Hier tegen over
D
Hiertegenover

Slide 14 - Quiz

Maak de samenstelling:
koffie + zetten
A
koffiezetten
B
koffie zetten

Slide 15 - Quiz

Wanneer gebruik je een liggend streepje in een woord zoals bij auto-ongeluk?
A
als het woord verkeerd kan worden gelezen
B
als het woord twee klinkers achter elkaar krijgt
C
ik weet het eigenlijk niet meer

Slide 16 - Quiz

Hoe schrijf je 'adjunct + directeur'?
A
adjunctdirecteur
B
adjunct directeur
C
adjunct-directeur

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je anti+kraak?
A
anti kraak
B
antikraak
C
anti-kraak

Slide 18 - Quiz

Wat is de goede spelling?
A
electriciën
B
elektriciën
C
elektricien

Slide 19 - Quiz

Gebruik de apostrof goed.
Adas boek, pcs, A4tje

Slide 20 - Open question

Noem drie woorden met verschillende accenten (é è ê)

Slide 21 - Open question

Wat is de goede spelling?
A
provencaals
B
provençaals

Slide 22 - Quiz

Welke getallen moeten in letters?
De opa van 98 ging in 1951 met zijn 3 zoons 10 keer achter elkaar in de 8-baan.
A
98, 1951, 3, 10, 8
B
1951, 3, 10, 8
C
98, 3, 10, 8
D
3, 10, 8

Slide 23 - Quiz

Ik heb slechte herinneringen aan mijn examenklas. In die klas kregen (enkelen) een voorkeursbehandeling.
A
enkelen
B
enkele

Slide 24 - Quiz

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: Hij kan met bijna al zijn klasgenoten opschieten, maar aan sommigen heeft hij een hekel.
2: Geluk is heel persoonlijk. Sommigen zijn met weinig tevreden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 25 - Quiz

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De mannen werden beiden onderscheiden.
2: Ik heb de twee foto's bekeken. Beide zijn prachtig geworden.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 26 - Quiz

Welke zin(nen) is/zijn goed:
1: De verdachten moesten alle in de cel.
2: Er stonden vijf honden aan het hek; alle blaften vervaarlijk.
A
1
B
2
C
1+2

Slide 27 - Quiz

Waarom deden jullie niet meteen wat we jullie ...?
A
verzochtten
B
verzochten
C
verzochden
D
verzochte

Slide 28 - Quiz

Het publiek keek toe, hoe de motoren...
A
starte
B
startte
C
starten
D
startten

Slide 29 - Quiz

Als mensen worden ... door koolmonoxide, moeten ze het naar ziekenhuis
A
bedwelmd
B
bedwelmt
C
bedwelmdt

Slide 30 - Quiz

De Bradge had niet verwacht, dat hij zijn schouder ...
A
ontwrichte
B
ontwrichtten
C
ontwrichtte
D
ontwrocht

Slide 31 - Quiz

Wie .... het geld van Erica?
A
beheerd
B
beheert
C
beheerdt

Slide 32 - Quiz

Spelling
  • In je antwoord telt je spelling en je formulering mee.
  • Een hoofdletter vergeten aan het begin van een zin is een spelfout.
  • Laat het verschil goed zien: duidelijke hoofdletters en kleine letters.
  • Breek je woorden goed af aan het einde van de regel!
Dus niet zorg-elijker, maar zor-gelijker
Twijfel je? Zet dan het hele woord op een nieuwe regel.
  • Schrijf getallen en woorden die in de tekst voluit staan ook voluit in je antwoord.

Slide 33 - Slide

Formuleren
  • Begin je zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
  • Slordige zinsbouw zorgt soms voor aftrek van punten.
  • Zet komma's op de juiste plek: rijg geen zinnen aan elkaar met komma's, zet een komma tussen twee persoonsvormen.


Slide 34 - Slide