Herhaling grammatica H1 + H2 + H3

  1. Ga rustig zitten
                    op je eigen plaats

  2. Pak je spullen: laptop + oortjes/ koptelefoon

  3. Luister naar de docent
1 / 50
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

  1. Ga rustig zitten
                    op je eigen plaats

  2. Pak je spullen: laptop + oortjes/ koptelefoon

  3. Luister naar de docent

Slide 1 - Slide

Luistertoets
Woensdag 21 februari 2024
Leerstof: vocabulaire H1, H2 + H3

Slide 2 - Slide

Herhalingsles
Grammaire chapitre 1, 2 et 3:
  • Ch. 1 Bron D  - passé composé 
  • Ch. 1 Bron H - bezittelijk voornaamwoord
  • Ch. 2 Bron D - bijvoeglijk naamwoord
  • Ch. 2 Bron H - werkwoorden op -er
  • Ch. 3 Bron D - aanwijzend voornaamwoord
  • Ch. 3 Bron H - werkwoorden vouloir en pouvoir

Slide 3 - Slide

Tes objectifs (leerdoelen)
  • Ik weet hoe ik me moet voorbereiden op de toets.
  • Ik kan een werkwoord vervoegen in de passé composé.
  • Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.
  • Ik kan het bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
  • Ik kan werkwoorden op -er vervoegen.
  • Ik kan het aanwijzend voornaamwoord gebruiken.
  • Ik kan de werkwoorden vouloir en pouvoir vervoegen.

Slide 4 - Slide

Passé Composé

Slide 5 - Slide

Passé composé 
J'ai mangé une banane.

Ik heb een banaan gegeten.


Hoe vorm je de passé composé?
De passé composé bestaat uit 2 delen

1. vorm w.w. avoir (hebben)
2. voltooid deeltwoord (er-é)

Slide 6 - Slide

Verschil présent - passé composé
Présent
Passé composé
Ik werk
Ik heb gewerkt
Je travaille
J'ai travaillé
Wij kopen
Wij hebben gekocht
Nous achetons
Nous avons acheté

Slide 7 - Slide

Passé composé
(ik heb gesproken)
AVOIR
j'ai 
tu as
il, elle, on a
nous avons
vous avez
ils, elles ont
VOLTOOID 
DEELWOORD
Werkwoorden
op -er 
parler = parlé
onregelmatig
avoir = eu
être = été
faire = fait
pouvoir = pu
vouloir = voulu

Slide 8 - Slide

Nous avons habité
A
Présent
B
Passé composé

Slide 9 - Quiz

Zet in de passé composé
Je (danser)
A
J'ai dansé
B
J'ai danser
C
J'avez dansé
D
Je suis dansé

Slide 10 - Quiz

Zet in de passé composé
Tu (chanter)
A
Tu ai chanté
B
Tu as chanté
C
Tu avez chanter
D
Tu es chanter

Slide 11 - Quiz

Zet in de passé composé
On (être) à paris
A
On a eu
B
On a été
C
On est eu
D
On est été

Slide 12 - Quiz

Wat is het bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
Het gaat dus over een 'bezit'.

In het frans noemen we het 'le pronom possesif'


Slide 13 - Slide

In het Nederlands
Mijn fiets
Jouw fiets
Zijn / haar fiets

Onze fiets
Uw / jullie fiets
Hun fiets

Slide 14 - Slide

Le pronom possesif
                             mannelijk                 vrouwelijk            meervoud
Mijn                       mon                               ma                       mes
Jouw                     ton                                 ta                          tes
Zijn/haar             son                                 sa                         ses
ons/onze            notre                             notre                   nos
jullie/uw              votre                             votre                    vos
hun                        leur                                leur                      leurs

Slide 15 - Slide

Stappenplan!
1. Zoek uit welk bezittelijk voornaamwoord je moet weten (mijn, jouw, zijn, haar, onze, jullie, hun)
2. Kijk in welk rijtje deze voorkomt
3. Is het woord achter  het bezittelijk voornaamwoord mannelijk, vrouwelijk of meervoud?
4. Pas het juiste bezittelijke voornaamwoord toe

Slide 16 - Slide

Klinkerbotsing en stomme h
Is er sprake van klinkerbotsing of een stomme h?
Dan gebruiken we de mannelijke vorm ( mon, ton, son )

Mijn vriendin is aardig - Ma amie (v) est sympa
Klinkerbotsing!  Dus -> Mon amie est sympa

Slide 17 - Slide

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (mijn) tante
A
ma
B
ta
C
mon
D
son

Slide 18 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (jouw) mère
A
ton
B
ta
C
son
D
sa

Slide 19 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 4 opties.

_________ (haar) adresse (v)
A
sa
B
ta
C
son
D
ton

Slide 20 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord uit de 3 opties.

_________ (zijn) oncles
A
ton
B
tes
C
son
D
ses

Slide 21 - Quiz

Mijn vriendin is aardig
.... amie est sympa
A
Mon
B
Sa
C
Ma
D
Nos

Slide 22 - Quiz

Hun boeken zijn blauw
...... livres sont bleus
A
Leurs
B
Notre
C
Leur
D
Vos

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Olivier est français. Olivia est ...
A
français
B
française
C
françaises

Slide 31 - Quiz

Mets au pluriel ( meervoud) :
les chats sont
A
petits
B
petite
C
petites

Slide 32 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Léa est une fille ______________ (blond).
A
blonde
B
blond

Slide 33 - Quiz

Maak de zin goed af:
Léa et Anna sont ___ (petit).

Slide 34 - Open question

vertaal : traduis
Sa soeur est ( mooi)

Slide 35 - Open question

Stappenplan:
1.  Wat is het zelfst nw waar het bij hoort?
2.  Is het zelfst nw mannelijk, vrouwelijk, meervoud, enkelvoud?
3. Noteer het bijv nw in de juiste vorm

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

De plaats van het bijvoeglijk naamwoord

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats (let op de juiste vorm):
J'ai acheté une _______ robe _________ (nouveau)

Slide 40 - Open question

Vertaal en schrijf het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats:
(oud) un _______ chat _________

Slide 41 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord in het Nederlands 
- Een aanwijzend voornaamwoord vertelt zelf eigenlijk al wat het doet. 
- Je gebruikt het wanneer je iets aanwijst. Dus bijvoorbeeld:
Dat meisje heeft een mooie tekening gemaakt.
 Dat = aanwijzend voornaamwoord

Slide 42 - Slide

Hoe zit het in het Frans..?
Je hebt verschillende vormen van het aanwijzend voornaamwoord in het Frans. 






Slide 43 - Slide

Stappenplan aanwijzend vnw 
 Kijk naar het woord ACHTER het aanwijzend voornaamwoord. 

1. Is het woord vrouwelijk? --> gebruik CETTE
2. Is het woord mannelijk enkelvoud.? --> gebruik CE
3. Begint het woord met een klinker / h  --> gebruik CET
4. Staat het in het meervoud? --> gebruik CES


Slide 44 - Slide

Bijvoorbeeld: 
Het is die jongen.
C'est ce garçon.

Reden: Mannelijk enkelvoud -> ce 

Slide 45 - Slide

sleep de woorden naar het juiste aanw vnw 
ce
cet
cette
ces
ados
table (v)
chaise (v)
homme (m)
stylo (m)
devoirs
livres
école (v)
enfants
après-midi

Slide 46 - Drag question

______agenda [mannelijk]
A
cette
B
ces
C
ce
D
cet

Slide 47 - Quiz

________ filles [vrouwelijk]
A
ce
B
ces
C
cette
D
cet

Slide 48 - Quiz

______ livres
A
ce
B
cet
C
cette
D
ces

Slide 49 - Quiz

Des questions?

Slide 50 - Slide