- In een hoofdzin past het woordje 'niet' nooit tussen de PV en het OND.
- In een bijzin staat de PV bijna helemaal achteraan.
- Voegwoorden bij hoofdzinnen: en, maar, want, of
Slide 2 - Slide
Voorbeeld
Hij zei dat hij vanmiddag ging tennissen.
Het is al laat, maar ik kom toch vanmiddag.
Omdat het bleef regenen, werd de wedstrijd afgelast.
Ik kan me niet voorstellen dat zij een voldoende heeft gehaald.
Ik ga mijn best doen, maar ik kan je niets beloven.
Slide 3 - Slide
Stappenplan 1
******Enkelvoudige zin of samengestelde zin?
Bij samengestelde zin: 1. Voegwoord omcirkelen; 2. PV en OW zoeken in beide zinnen; 3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?; 4. Bak onder de bijzin;
- Geeft de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de zin aan. - Zet de zin in een andere tijd om te weten of het een PV is. De PV verandert dan mee.
Slide 6 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden in een zin.
- Ook werkwoordelijke uitdrukkingen:
Tijdens het transport nam de gevangene de benen.
- 'Te' en 'aan het' horen ook bij het gezegde:
De winkelier was zijn voorraden aan het controleren.
- Soms is het werkwoord opgesplitst: De docent legt de klas de lastige sommen uit.
Slide 7 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden in een zin + het naamwoordelijk deel.
- Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp:
Jana is al enkele dagen erg verdrietig.
- Het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een KWW:
Altijd al werd Boris bang van oude mensen. (kww-nwd)
Hij is zijn hele leven aardiggebleven. (hww-nwd-kww)
= Een zo groot mogelijk stuk zin dat voor de PV past.
- Vóór de PV staat altijd maximaal één zinsdeel;
- Elk zinsdeel kan maar één naam krijgen. Plastic tassen \ vormen \ nog steeds \ een ernstige bedreiging \ voor het milieu. \\
In de groeiende Heinz-Ketchup uit 2004 \ hebben \ we \ zin. \\
Slide 12 - Slide
Onderwerp
= Wie/Wat + persoonsvorm?
- Het OW begint nóóit met een voorzetsel; - Sommige OW'en zijn lastiger: Wie heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven? Vraag = wie/wat heeft? Antwoord = ?
Tip: Maak een ander woord van 'Wie', zoals 'de trainer: De trainer heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven.
OW = 'de trainer', dus 'wie' is het onderwerp in de originele zin.
- In een zin met een naamwoordelijk gezegde staat nooit een LV
- Een LV begint nooit met een voorzetsel
vb. Deze aap wil altijd een gouden ring dragen. Wie/wat wil deze aap dragen? Antwoord = een gouden ring (LV)
Slide 14 - Slide
Meewerkend voorwerp
- Hoeft niet in de zin te staan;
- Aan/voor wie + gezegde + OW + LV? Antwoord = MV; - Controleer of je aan/voor kunt weglaten of kunt toevoegen.
Ineke heeft het antwoord aan mij gevraagd. Vraag = Aan/voor wie heeft Ineke het antwoord gevraagd? Antwoord = 'aan mij'. 'Aan' kun je, door te schuiven, weglaten.
Slide 15 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
- Het 'prullenbakzinsdeel'; - Kunnen er meer van in een zin staan; - Kunnen antwoord geven op 'waar?', 'wanneer?', 'waarvandaan?', 'waarheen?', 'waarom?', 'waardoor?', 'hoe?', enz.
- Ook de bovengenoemde woorden zijn BWB's.
- Sommige BWB's geven geen antwoord op vragen, maar blijven over in de zin.
Slide 16 - Slide
Bijvoeglijke bepaling
- Is geen zinsdeel, maar een deel van een zinsdeel!
- Alleen in een zinsdeel met een ZN kan een BVB staan;
- Meestal een BN, maar soms ook een TW, een AV of een BZV; - Een LW is nooit een BVB;
- Stappenplan: 1. Zoek in ieder zinsdeel het ZN. Dit is het kernwoord. 2. De informatie die bij het kernwoord hoort, is de BVB.