Bij samengestelde zin: 1. Voegwoord omcirkelen (en, want, maar, dus, of = nevenschikkend); 2. PV en OW zoeken in beide zinnen; 3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?;
5. Alleen de hoofdzin ontleden.
Slide 2 - Slide
1. Voegwoord omcirkelen
Voegwoord = het woord dat zinnen aan elkaar voegt.
Aangezienwe wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op. Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij.
Aangezien wewilden winnen, steldenwe de sterkste spelers op. Hijis in gevaar, maar datkomt niet door mij.
Slide 4 - Slide
3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?
niet niet
Aangezien wewilden winnen, steldenwe de sterkste spelers op. (BZ+HZ) niet niet
Hijis in gevaar, maar datkomt niet door mij. (HZ+HZ)
Strategie 1:
Probeer een woord tussen het ow en de pv te zetten.
Kan dat? Bijzin Kan dat niet? Hoofdzin
Slide 5 - Slide
3. Wat is de hoofdzin en wat is de bijzin?
Aangezien we wilden winnen, stelden we de sterkste spelers op.
Stelden we de sterkste spelers op, aangezien we wilden winnen? (HZ+BZ) Hij is in gevaar, maar dat komt niet door mij. Vraagzin maken is moeilijk (HZ+HZ)
Strategie 2:
Maak een vraagzin. De hoofdzin komt vooraan te staan.
Slide 6 - Slide
5. Alleen de hoofdzin ontleden
Zie stappenplan 2!
Slide 7 - Slide
Stappenplan 2
!Bij samengestelde zin eerst stappenplan 1!
1. Persoonsvorm 2. Gezegde
- Alle werkwoorden in de zin zoeken - Wat is het belangrijkste werkwoord? (VIP) - Belangrijkste ww = KWW = Naamwoordelijk gezegde Belangrijkste ww = ZWW = Werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in de zin. Zet zo groot mogelijk voor de pv + kijk naar functie wie/wat + gezegde? wie/wat + gezegde + o? aan/voor wie + gezegde + o + lv? Alles wat overblijft.
Slide 9 - Slide
Persoonsvorm
= Geeft de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de zin aan.
Hoe vind je een PV? - Tijd veranderen --> PV verandert mee - Vraagzin maken --> PV is het eerst werkwoord in de zin.
Slide 10 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (WG) vertelt waar de zin om draait. Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin.
Vb.
Ik maak elk weekend een appeltaart.
gezegde = maak
Ik heb dit weekend een appeltaart gebakken.
gezegde = heb gebakken
Slide 11 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Het WG = PV + alle andere ww in de zin. Er zijn meer mogelijkheden.
Zie schema op de volgende dia.
Slide 12 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Slide 13 - Slide
Naamwoordelijk gezegde
- Alle werkwoorden in een zin + het naamwoordelijk deel.
- Het naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp:
Jana is al enkele dagen erg verdrietig.
- Het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een KWW:
Altijd al werd Boris bang van oude mensen. (kww-nwd)
Hij is zijn hele leven aardiggebleven. (hww-nwd-kww)
= Een zo groot mogelijk stuk zin dat voor de PV past.
- Vóór de PV staat altijd maximaal één zinsdeel;
- Elk zinsdeel kan maar één naam krijgen. Plastic tassen \ vormen \ nog steeds \ een ernstige bedreiging \ voor het milieu. \\
In de groeiende Heinz-Ketchup uit 2004 \ hebben \ we \ zin. \\
Slide 16 - Slide
(Onderwerp)
= Wie/Wat + persoonsvorm?
- Het OW begint nóóit met een voorzetsel; - Sommige OW'en zijn lastiger: Wie heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven? Vraag = wie/wat heeft? Antwoord = ?
Tip: Maak een ander woord van 'Wie', zoals 'de trainer: De trainer heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven.
OW = 'de trainer', dus 'wie' is het onderwerp in de originele zin.
- Een MV is bijna altijd een mens of een dier; - Controleer of je aan/voor kunt weglaten of kunt toevoegen.
Ineke heeft het antwoord aan mij gevraagd. Vraag = Aan/voor wie heeft Ineke het antwoord gevraagd? Antwoord = 'aan mij'. 'Aan' kun je, door te schuiven, weglaten.
Slide 19 - Slide
Bijwoordelijke bepaling
- Het 'prullenbakzinsdeel'; - Kunnen er meer van in een zin staan; - Kunnen antwoord geven op 'waar?', 'wanneer?', 'waarvandaan?', 'waarheen?', 'waarom?', 'waardoor?', 'hoe?', enz.
- Ook de bovengenoemde woorden zijn BWB's.
- Sommige BWB's geven geen antwoord op vragen, maar blijven over in de zin.