La classe du 10 mai 2022

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Le 10 mai: tu te rappelles?

J'aime le français

Je déteste les maths

L'histoire, j'aime ça!

La biologie, je déteste ça!

Le 10 mai: on répète! 

pag. 214, 215, 216

activity 54

pag. 226, 227, 228

activity 59

Difficile! 

Avoir en être

mon/ton/son etc.

ne...... pas

et........ les trois questions!!!!

On répète: 

1 Verbes en - er

2 avoir + être

3 La négation

4 Comment poser des questions

Les verbes en -er: 

A toi maintenant! 

- tourner: je/tu/il

- compter:je/tu/il

- aider

- casser

- cocher

- copier

- souffler

- ramasser

- présenter

- penser

- apporter

- mémoriser

- écouter

- corriger

- regarder

- dessiner (tekenen)

Werkwoorden op -er: voorbeeld: chanter ( gebaar?)

Vertaal: 

1 ik raap op

2 jij blijft

3 hij herhaalt

4 ik laat zien / presenteer

5 zij zingt

6 men leert uit het hoofd

  

hebben en zijn: 

ik heb

jij bent

hij heeft

zij is

ik ben

men heeft

jij hebt 

men is

het is

Werkwoorden 

tomber = vallen je tombe = ik val	parler = praten je parle = ik praat	présenter = presenteren je présente = ik presenteer
tu tombes = jij valt	tu parles = jij praat	tu présentes = jij presenteert
il/elle/on tombe = hij/zij/men valt	il/elle/on parle = hij/zij/men praat	il/elle/on présente = hij/zij/men presenteert

Werkwoorden 

s'appeler = heten je m'appelle = ik heet	être = zijn je suis = ik ben	avoir = hebben j'ai = ik heb
tu t'appelles = jij heet	tu es = jij bent	tu as = jij hebt
il/elle/on s'appelle = hij/zij/men heet	il/elle/on est = hij/zij/men is	il/elle/on a = hij/zij/men heeft

 Poser une question:

Est-ce que .....

Comment ........

Où (est-ce que)......... 

Qu'est-ce que ...

Pourquoi (est-ce que) ......

Quand (est-ce que)........

Qui ....

Combien (de)

Quel (quelle) + substantif

L'ordre dans la phrase

Les règles:

1  sujet - verbe - le reste

2 un substantif a toujours un article (le/un  -  la/une - les - des)

   le / un devant un mot masculin (voor een mannelijk woord)

   la / une devant un mot féminin ( voor een vrouwelijk woord)

3 ne...pas staat altijd om het eerste verbogen werkwoord heen

    (je ne suis pas un cochon en: je ne veux pas aller à l'école!)

Donne une réponse à la question

Est-ce que c'est une phrase correcte? : le loup chante et danse.

Est-ce que le loup danse et chante dans l'histoire des TPC?

Est-ce que c'est une phrase correcte?: le troisième petit cochon fait la soupe.

Est-ce que le premier petit cochon fait la soupe dans l'histoire des TPC?

Est-ce que le deuxième petit cochon tombe dans la soupe dans l'histoire des TPC? 

Suite oralement 54 et 56 

ATTENTION:

Répète TOUJOURS la question dans la réponse! 

Comment.....?
Tu es......?
C'est quel jour et.........?

être = ?
ik ben, jij bent, hij is

avoir = ?
ik heb, jij hebt, zij heeft

de broer, mijn broer
de vader, haar vader
de school, jouw school

la maison va tomber
c'est le livre de Paul
Qui cherche les toilettes?

Est-ce que le loup est méchant? Non, .........
Est-ce que c'est une brique? Non, ......
Est-ce que la maison est brune? Non, .......

Bezittelijk voornaamwoord

mon mon livre	ma ma chaise	mes mes livres (m) mes chaises (v)
ton ton cahier	ta ta classe	tes tes cahiers (m) tes classes (v)
son son cochon	sa sa guitare	ses ses cochons (m) ses guitares (v)

Bezittelijk voornaamwoord

Zeg in het Frans:

1 mijn liedje

2 zijn familie

3 haar broer

4 zijn zus

5 jouw vriend

6 haar vriendin 

Stel de vraag in het Fransen antwoord met ja en nee

Is het jouw hoed? 

Is het zijn tafel?

Is het haar stoel? 

Is het mijn pen? 

Is het haar boek? 

Is het jouw hoofd?