quiz herhalingsles balans 2

quiz herhalingsles balans 2
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

quiz herhalingsles balans 2

Slide 1 - Slide

inhoud
  • coderen en veranderingen in de balans
  • boekingsdocumenten, regels en stempel 

Slide 2 - Slide

Wie heeft er op rekening gekocht?
A
debiteuren
B
crediteuren

Slide 3 - Quiz

Goederen inkopen om ze voor eigen gebruik te gebruiken in het bedrijf. Valt onder welke post?
A
7000 voorraad goederen
B
0200 inventaris
C
0100 gebouwen
D
1300 debiteuren

Slide 4 - Quiz

Waar of niet waar.

De debiteuren staan op de creditzijde

A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Waar of niet waar.

de rekening te vorderen ob is een bezit
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Waar of niet waar.

Door de contante inkoop veranderd de rekening debiteur op balans.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Waar of niet waar.

Een financiële feit zijn gebeurtenissen in een bedrijf die te maken heeft met geld.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Een rekening (nota) die je krijgt van een klant heet:
A
Een inkoopfactuur
B
Een verkoopfactuur

Slide 9 - Quiz

Een rekening (nota) die je krijgt van een leverancier heet:
A
Een inkoopfactuur
B
Een verkoopfactuur

Slide 10 - Quiz

Waar of niet waar?
Een lening afsluiten is als het bedrijf het geleende bedrag terug betaald.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Als een lening word afgelost word de schuld ........
A
Meer
B
Minder

Slide 12 - Quiz

Het verwerken van een boekingstempel heet:............
A
aanpassen
B
overboeken
C
coderen
D
veranderen

Slide 13 - Quiz

In welke rubriek vind je de liquide middelen?
A
in rubriek 0
B
in rubriek 1
C
in rubriek 4
D
in rubriek 7

Slide 14 - Quiz

In welke rubriek vind je de vaste activa?
A
in rubriek 0
B
in rubriek 1
C
in rubriek 4
D
in rubriek 7

Slide 15 - Quiz

betaald per kas fl 625 aan onze leveranciers (k-1)

welke rekeningen veranderen?


A
1300 debiteur 1000 kas
B
1400 crediteur 1000 kas
C
1400 crediteur 1100 bank
D
1300 debiteur 1100 bank

Slide 16 - Quiz

betaald per kas fl 625 aan onze leveranciers (k-1)

Worden de crediteuren en kas meer of minder in deze verandering?
A
crediteuren stijgt kas stijgt
B
crediteuren daalt kas daalt
C
Crediteuren stijgt kas daalt
D
crediteuren daalt kas stijgt

Slide 17 - Quiz

Goederen gekocht per bank voor fl 400. De ob is fl 40. (b-1)

Welke rekeningen veranderen er?
A
7000 voorraad goederen 1700 te vorderen ob 1100 bank
B
7000 voorraad goederen 1720 te betalen ob 1100 bank
C
7000 voorraad goederen 1700 te vorderen ob 1000 kas
D
7000 voorraad goederen 1720 te betalen ob 1000 kas

Slide 18 - Quiz

Op rekening een laptop aangeschaft voor fl 300. de ob was fl 15 (IF-3)

Welke rekeningen veranderen er?
A
7000 voorraad goederen 1720 te betalen ob 1400 Crediteuren
B
0200 inventaris 1700 te vorderen ob 1300 Debiteuren
C
0200 inventaris 1700 te vorderen ob 1400 crediteuren
D
7000 voorraad goederen 1720 te betalen ob 1300 Debiteuren

Slide 19 - Quiz

Bij een IF stijgt of daalt de post van de crediteuren?
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 20 - Quiz

Bij een IF stijgt of daalt de post van te vorderen ob?
A
Stijgt
B
Daalt

Slide 21 - Quiz

a contant de lening bij oom afgelost voor fl 500 (k-2)

Welke rekeningen veranderen er?
A
0710 Lening oom 1100 Bank
B
0710 Lening oom 1000 Kas
C
0710 Lening bank 1100 Bank
D
0710 Lening bank 1000 Kas

Slide 22 - Quiz

Wanneer je bij je oom de lening aflost, word deze post op de balans dan meer of minder?
A
Meer
B
Minder

Slide 23 - Quiz