This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
waarom zou je een balans opstellen ?
timer
0:30
Slide 1 - Open question
Slide 2 - Video
de vergoeding die je betaalt voor een lening noemen we rente
de terugbetaling van de lening noemen we aflossing
de aflossingsverplichting van het komende jaar wordt opgenomen onder het kort vreemd vermogen
Een crediteur is een leverancier die we nog moeten betalen. Het product of de dienst is al wel geleverd.
Een debiteur ontstaat als een klant niet betaalt bij levering van de dienst of goederen. Hij koopt op rekening. De debiteur wordt opgenomen onder de vlottende activa.
het eigen vermogen is gelijk aan de bezittingen minus de schulden. Het kan dus positief en negatief zijn.
Slide 3 - Slide
Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
timer
1:00
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa
Slide 4 - Quiz
Welke stelling over het Eigen Vermogen is juist ?
A
is altijd positief
B
staat aan de debetzijde van de balans
C
bezittingen min de schulden
D
wijzigt niet
Slide 5 - Quiz
Onder welke balanspost zetten we de debiteuren
A
Vaste activa
B
Eigen Vermogen
C
Liquide middelen
D
Vlottende activa
Slide 6 - Quiz
Welke van de onderstaande balansposten valt onder vaste activa ?
A
een pand
B
voorraden
C
een tegoed bij de bank
D
debiteuren
Slide 7 - Quiz
welke stelling klopt niet ?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december
Slide 8 - Quiz
Wat is een debiteur ?
A
Iemand waar we nog geld van krijgen
B
Een schuldeiser
C
Iemand aan wie we nog geld moeten betalen
D
Iemand die een lening heeft verstrekt
Slide 9 - Quiz
Wat staat er aan de debetzijde van de balans
A
Het Eigen Vermogen
B
De schulden
C
De bezittingen
D
Crediteuren
Slide 10 - Quiz
timer
0:45
Liquide middelen
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Vaste activa
Vlottende activa
Slide 11 - Drag question
Onder welke categorie valt een bedrijfsauto?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa
Slide 12 - Quiz
Liquide middelen
Vaste activa
Vlottende activa
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen
Lang vreemd vermogen
Gebouw
Bedrijfsterrein
Rabobank rekening
Kas
Debiteuren
Lening (5 jaar)
Hypothecaire lening
Crediteuren
Lening (<1 jaar)
Slide 13 - Drag question
Wat is de beste omschrijving van vlottende activa?
A
Activa die langer dan één periode of jaar meegaan
B
Activa die minder dan één periode of jaar meegaan
C
Activa die precies één periode of jaar meegaan
D
Activa die één periode meegaat
Slide 14 - Quiz
Balansmutaties
Veranderingen van balansposten
Slide 15 - Slide
Wat is het gevolg voor de balans als een bedrijf aflost op een hypothecaire lening?
A
Eigen vermogen stijgt
Liquide middelen stijgt
B
Eigen vermogen daalt
Liquide middelen daalt
C
Lang vreemd vermogen daalt
Liquide middelen stijgt
D
Lang vreemd vermogen daalt
Liquide middelen daalt
Slide 16 - Quiz
Welke balansmutaties vinden er plaats? Als: De onderneming verkoopt goederen op rekening voor €14.200. De inkoopwaarde is €9.400.